Conflict of Interest

Belangenverstrengeling of conflict of interest komt veel voor. Dat is op zichzelf geen probleem; het is regel. In sommige sectoren, zoals zorg, onderwijs, kunst, lijkt de norm ‘er is geen conflict of interest’. Een norm, die tot normloosheid leidt, als belangenverstrengeling normaal is. Een probleem ontstaat als een (mogelijk) conflict of interest wordt verborgen of ontkend. In de gezondheidszorg in Nederland lijkt ‘geen conflict of interest’ de norm. En dat is een probleem. De idee van geen conflict of interest komt voort uit een andere norm in de geneeskunde: de eed, dat de arts in het beste belang van de patiënt zal handelen bij het verlenen van medische zorg en de patiënt geen schade zal toebrengen. Een norm, die de meeste beroepsbeoefenaren hoog houden, maar daarmee is een conflict of interest nog niet vermeden.

Over belangenverstrengeling in de geneeskunde zijn weinig harde gegevens beschikbaar. Aan verhalen ontbreekt het niet; evenmin aan incidenten. Door farmaceuten gefinancierde congressen in exotische oorden, vakanties op kosten van de industrie en frauderende medische wetenschappers halen de pers met enige regelmaat. Belangenverstrengeling in de gezondheidszorg is in Nederland ookonontkoombaar geworden met de introductie van marktmechanismen in de zorg. Ook hier ontbreekt het tot nu toe aan harde gegevens; de schandalen beginnen. Navrant is, dat medisch specialisten hun eigen verdienste worden geacht op te geven, terwijl beleggers winsten maken in de zorg. De eersten stelden het belang van de patiënt nog altijd centraal, de laatsten niet.
Inmiddels wordt er hard gewerkt aan (gedrag)codes om belangenverstrengeling zichtbaar te maken en daarmee in te dammen. Transparantie van mogelijke belangenconflicten in de zorg verdient prioriteit.

Tot nu toe concentreren de codes zich op medisch onderzoek en de rol van de ‘industrie’, in het  bijzonder op de farmaceutische industrie. Dat laatste lijkt terecht vanwege de grote rol van deze industrietak in onderzoek en medische praktijk. Deze industrie is zich beter dan andere sectoren in de zorg bewust van het belang van belangenverstrengeling.

Tijdens de internationale conferentie over ‘Transparency in medicine’ in Boekarest, Roemenië, eind oktober 2010, gaven drie grote (koepels van) farmaceutische industrieën
inzicht in hun gedragscodes en de wijze, waarop die werden geïmplementeerd. De codes klinken goed en worden geacht wereldwijd te gelden. Natuurlijk is alertheid  of een zekere argwaan hier op zijn plaats. De gebruikte terminologie helpt daarbij. Het gaat deze industrietak om bijdragen aan de ontwikkeling van de mensheid: health=wealth en daar zorgt de industrie voor; ook voor ‘fostering health’, rationeel gebruik van geneesmiddelen en continue bijscholing over voorschrijfgedrag.
Voor andere sectoren van de gezondheidszorg valt hier wat te leren. Het probleem ligt niet alleen en misschien het minst bij de farmaceutische industrie. Naast industrie en artsen zijn wetenschappers, universiteiten, zorgorganisaties, zorgverzekeraars, subsidiegevers (dus ook de overheid) en patiëntenorganisaties partij in de norm ‘geen conflict of interest’. Allen willen boter bij de vis, maar hebben ook boter op het hoofd. Voorbeelden te over; te veel en lang voor een blog. Onderzoekers die behandelaars zijn en op die manier proefpersonen werven; patiëntenorganisaties die subsidiegevers naar de mond praten om met risico voor hun leden de pecunia veilig te stellen . Te veel om op te noemen.

Vorig jaar verscheen het rapport van het Instituut van de Geneeskunde in de Verenigde Staten‘Conflict of Interest in Medical Research, Education and Practice’. Het analyseert de gevaren van de (financiële) belangenverstrengeling in medisch onderzoek, geneeskundige opleiding en medische praktijk. Een van de conclusies is: de gevaren gaan veel verder dan de geneeskunde. ‘Conflict of interest’ bedreigt ook de integriteit van wetenschappelijk onderzoek, de objectiviteit van professionele opleidingen in de gezondheidszorg, de kwaliteit van de patiëntenzorg en het vertrouwen van het publiek in de zorg.

Het vertrouwen van het publiek is een zorgelijk punt, ook in Europa. De meerderheid van de burgers in de Europese Unie meent, dat wetenschap en technologie bijdragen aan een gezonder leven. Tegelijkertijd vindt ook een meerderheid, dat men niet meer zeker kan zijn of wetenschappers de waarheid vertellen over controversiële onderwerpen vanwege hun toenemende afhankelijkheid van de industrie. In Duitsland denkt 70% van de burgers dit, in Nederland 60% en in Roemenië 51%. Onderzoekers zijn minder te vertrouwen en daarmee ook de uitkomsten van hun onderzoek. Dat geldt ook voor bevindingen over effectiviteit van medische behandelingen en de toepassing van medische technologieën. In Nederland is secundaire preventie op borstkanker via mammografie ingevoerd op voorspraak van wetenschappelijke analyses. Het Nederlandse voorbeeld is wereldwijd gevolgd. Inmiddels blijken de Nederlandse wetenschappelijke analyses tot de verkeerde keuzes te hebben geleid zoals recentelijk door Noorse onderzoekers is aangetoond en een decennium geleden al door Deense onderzoekers. De schade is nog niet bekend, maar het doet het vertrouwen in de wetenschap zeker geen goed.

De EU probeert al jaren een standaard van goede medische praktijkvoering in te voeren. Het gaat om meer dan geld. De integriteit van het handelen van professionals in de zorg is in het geding. Bij handelingen in de praktijk van de zorg worden meer en meer vraagtekens gezet. Daar zijn goede redenen voor. In de Nederlandse politiek worden inkomsten van medisch specialisten als redenen aangevoerd. Niet terecht zoals eerder aangegeven. Er zijn vele andere redenen. Belangen van beleggers worden niet aan toetsing onderworpen, klinische trials wel. De laatste worden van veel vraagtekens voorzien. Dat leidt tot verplaatsingen van innovatief onderzoek; een goede zaak voor ontwikkelingslanden. De stringente ethische regels leiden vooral tot een vlucht van risicovolonderzoek naar die landen, waar de regels ‘ruimhartiger’ zijn. Dat is minder goed nieuws. In Europa eerst naar Oost-Europese landen en vervolgens naar ontwikkelingslanden. Het kan leiden tot absurde maatregelen voor de wetenschap en tot schade voor patiënten; ook hier voorbeelden te over. Wie daar geen last van hebben zijn de beleggers. Zij wassen hun handen in onschuld: geen conflict of interest.

Author: Wim van den Heuvel

W.J.A. (Wim) van den Heuvel is born in Nuenen, the Netherlands. He is professor emeritus of the University of Groningen and of Maastricht University, the Netherlands, but still works as advisor/consultant/researcher. After Grammar School (Dutch: ‘Gymnasium’), he got his masters in Sociology and his PhD (thesis on ‘Adjustment in Nursing Homes’) at Radboud University Nijmegen. After assistant Professor at the Institute of Social Medicine, and of the Gerontology Centre, Radboud University Nijmegen (1969-1975) he was pointed as Director of the Institute of Social Oncology (Dutch Cancer Society, KWF), Amsterdam (1976 -1980). In 1979 Queen Juliana appointed him as Professor of medical sociology, University of Groningen, Faculty of Social Sciences and Faculty of Medicine. In 1989 he also became Scientific Director of the Northern Centre for Health and Research University of Groningen. In the period 2000-2005 he was working as Professor in Rehabilitation and Handicap Maastricht University, Maastricht, also acting as Director General Institute for Rehabilitation Research and as Scientific Director of Research school of Primary Health Care Research (CaRe), Maastricht University. He was visiting professor at Syracuse University USA (1975), the University of Vienna, Austria (1997) and Titu Maiorescu University, Bucharest, Romania (2008). Besides visiting professorships he made study tours to Brazil, Australia, China, Cuba, India, New-Zealand and USA. During his professorship he supervised successfully 61 PhD students. He was project leader of various international research and development projects (financed by EU or the Dutch Ministry of Foreign Affairs), including subjects like developments of primary health care, palliative care, home care for the aged, primary health care, care for specific diagnosis like cancer, rheumatoid arthritis, and spina bifida. These projects included researchers and practitioners from Belgium, Croatia, Czech Republic, France, Germany, Greece, Ireland, Italy, Norway, Poland, Romania, Slovenia, Slovakia, Sweden, Switzerland, and United Kingdom. He received various rewards, including Academy Medal University PJ Safarit, Kosice, Slovakia, Honorary member of Romania Society of Family Medicine/General Practice, Romania, Honorary member of the European Society of Health and Medical Sociology, Honorary member Academy of Medical Sciences, Romania, Academy Medal University of Groningen, The Netherlands, Officer in Royal Order Oranje Nassau, The Netherlands, Siglium University of Krakow. He chaired – and still chairs - various national and international committees all related to scientific research in health care and gerontology.

Leave a Reply

Your email address will not be published.


Required