De dag voor het Gronings ontzet is een moeilijk te vergeten dag, althans voor mij. Het begon in 1943, de hengsten waren die dag bij elkaar in de wei gekomen en dat gaf herrie; ik weet het niet maar het is me op deze dag, wel 30 jaar, verteld. Dertig jaar later was er reden voor herrie, toen onderzoek aantoonde dat mensen in een verpleeghuis niets te kiezen hadden, maar geleefd werden door het ‘instituut’. Vandaag vertellen twee familieleden – rustig, verdrietig, waardig, gedetailleerd – dat de situatie nu, na 37, nog hetzelfde is. Niemand wenst zo een bevestiging; een ongewenst cadeau. De – nu bijna alleen nog bejaarde – ‘bewoners’ van verpleeghuizen hebben nog steeds geen keuze; ze worden nog steeds aan hun lot overgelaten en de huisregels houden ieder individu nog steeds gevangen.
Hun situatie is feitelijk nu nog erger. Enerzijds zijn opvattingen over ‘waardige zorg’ verandert. Anderzijds is de kennis over hoe kwetsbare bejaarden kwaliteit van zorg te bieden toegenomen. Het laatste heeft wel tot meer personeel, vooral meer managers, geleid, maar daarmee is het regelregime toegenomen. ‘Aanpassen’ is het devies, voorafgegaan door ‘daar hebben we geen tijd voor’. Kennis leidt niet vanzelf tot menselijkheid evenmin als kleinschaligheid.
De beschrijving van de huidige gang van zaken in een verpleeghuis (pars pro toto) door twee betrokken burgers maakt duidelijk, dat de menselijke maat tot een minimum is beperkt. ‘Total institutions’ noemde Goffman dat. Om de menselijke maat te beperken zijn bewakers nodig, in verpleeghuizen de ‘managers’, veelal zorgverleners die niet geschikt bleken voor de zorg en dus ‘hoger op’ moesten.
Zo een bewaker, gevraagd om een reactie op de vertellingen van betrokken familieleden: “Ik herken niets van de vertellingen (natuurlijk niet). Er zijn ook geen klachten bekend (natuurlijk niet). Daar is ook geen reden voor; alles is goed geregeld (vanzelfsprekend). Tja en de middelen zijn beperkt (helaas). Er wordt hard gewerkt en waar gewerkt wordt vallen spaanders (natuurlijk). Het is spijtig dat een enkel familielid de ‘zorg aan’ de ouder zo ervaart, maar dat komt vooral omdat men zo emotioneel betrokken is (helaas). Nee, er is geen aanleiding om iets te doen, ook niet nu dit is verteld (natuurlijk niet).”
De manager wil met het familielid over de zogenaamde klachten wel een gesprek hebben (als dat echt nodig is). Op zo een cadeau zit niemand te wachten. Niemand? De Raad van Bestuur ziet met tevredenheid dat de juiste bewaker is aangesteld.
Vorige week moest ik naar een verpleeghuis. Het was moeilijk te vinden, verscholen in de bossen. Desgevraagd moest ik de weg tot het einde volgen en dan zag ik het wel: het gebouw zonder dak. ‘Zonder dak’, daar keek ik van op, niet dat het verstopt was. Kort voor het eindpunt stond een bordje ‘Chalet verpleeghuis’. Ik was op de goede plek. Het was er rustig, erg rustig. De Raad van Bestuur huisde – dicht bij de openbare weg – in luxe nieuwbouw. Dat had een paar centen gekost, vertelde men vol trots; zichzelf cadeau gedaan. In oktober is er in Zwolle een congres voor managers, getiteld ‘De wenselijkheid van meer menselijkheid’. Een ‘must’ voor verpleeghuismanagers, maar mogelijk een ongewenst cadeau.