Vanaf het begin van deze eeuw krijgt de ‘kwetsbare oudere’ veel aandacht. Kwetsbaar was in de vorige eeuw een burger, die laag opgeleid en/of werkeloos en/of thuisloos was; eufemistisch ‘kans arm’ en analfabeet (salonterm laaggeletterd). Dat laatste werd gezien als een belangrijk oorzaak, maar dat zou in het digitale tijdperk ‘vanzelf’ verdwijnen. Aandacht voor de oude digibeet was gewenst en dat is door ouderenorganisaties in de vorige eeuw stevig ter hand genomen.
De ‘ontdekking’ van de kwetsbare oudere is op zich vreemd, alsof de vergrijzing uit de lucht kwam vallen. Niet onbegrijpelijk als demografie als wetenschap niet serieus wordt genomen. Daarnaast ontbrak het aan kennis over wat die kwetsbaarheid inhield en – daaraan gerelateerd – hoe kwetsbaarheid vast te stellen. Onderzoek naar frailty werd booming en het begrip kwetsbaarheid heeft zich als een olievlek verspreid. Het betreft niet alleen meer ouderen. Kwetsbaar zijn ook burgers met een functiebeperking, met een chronische aandoening, met verward gedrag, met multimorbiditeit, zonder netwerk, vergeetachtig, eenzaam, moedeloos of gewoon oud of – recentelijk- jongvolwassen. Alles is kwetsbaar zoals ‘alles is gezondheid’: slogans! Kwetsbaar is ook de burger, die het geluk heeft heel oud te worden.
Een geluk is ook, dat de overheid het beleid op de kwetsbare burger (oud of niet) richt in beleidsnota’s over zorg en ondersteuning. Vijftig jaren geleden stonden de mensenrechten centraal (en dat is nog steeds nodig). In de ‘beschaafde wereld’ zijn die stapje voor stapje ingevuld: via privacy rechten, rechten van de patiënt, ‘informed consent’, ‘nothingaboutuswithoutus’ e.d. (past ‘MeToo’ in dit rijtje?). Het betreft maatregelen voor burgers, kwetsbaar door achterstelling, (machts)misbruik, achterstand, ziekte en uitsluiting. Er verschijnen dus beleidsnota’s, waarin veelvuldig termen als ‘cliënt als vertrekpunt’ , ‘patiënt centraal’, ‘uitgangspunt is de kwaliteit van leven’ worden gebruikt.
Het kwaliteitskader Verpleeghuiszorg en het kwaliteitskader Gehandicaptenzorg, beide van 2017, voortgekomen uit de beleidsvoornemens om de langdurige zorg te herstructureren (bezuinigingen door te voeren), hanteren als eerste uitgangspunt ‘de cliënt als mens’ (!) respectievelijk ‘de kwaliteit van het bestaan van de cliënt’. Dat klinkt mooi, maar de uitwerking van wat dat in de praktijk betekent blijft vaag. Waarschuwt de koning in de troonrede van 2019 daarom voor ‘het verdwijnen van de menselijke maat’? Wat is te leren van de nota’s?
Het kwaliteitskader Verpleeghuiszorg: ‘De cliënt bepaalt binnen de gegeven kaders hoe zorgverleners en zorgorganisaties zo optimaal en liefdevol mogelijk aan kwaliteit van leven kunnen bijdragen’. Door wie de kaders ‘gegeven zijn’ is niet duidelijk, maar duidelijk is wel: niet door de cliënt! Immers even later wordt aangegeven: ‘Het kader beschrijft wat de cliënt kan verwachten van de dagelijkse interactie met zorgverleners …’. Waarom wordt niet aangegeven waar de cliënt recht op heeft, kan vragen, krijgen? Het vervolg: ‘De zorg- ondersteuningsbehoefte van de cliënt … zijn vertrekpunt van het zorgproces’. Dat wordt concreet gemaakt ‘in de interactie tussen cliënt, zorgverlener en zorgorganisatie …’. Hoe ziet een interactie tussen een cliënt (let wel het gaat hier om een kwetsbaar mens) en een organisatie eruit? Het antwoord op deze vraag is van belang: ‘Persoonsgerichte zorg en ondersteuning vindt plaats binnen een relatie tussen cliënt en zijn naaste(n), zorgverlener en zorgorganisatie.’ Interactie is essentieel: het kader stelt, dat een zorgverlener (met tenminste niveau 3!?; zou de cliënt weten wie/wat dat is ??) verantwoordelijk is voor het opstellen van een zorgleefplan. Wie dat moet zijn? De voorkeur van de samenstellers van het kwaliteitskader gaat uit naar de ‘contactverzorgende’ (de andere verzorgden doen hun werk zonder contact?). De vraag blijft: hoe en waar komt de ‘zorgvrager als mens’ aan het woord? Hoe komt de menselijke maat weer in de zorg?
Ook bij mensen met een functiebeperking gaat het om de kwaliteit. Het visiedocument ‘kwaliteitskader Gehandicaptenzorg’ opgesteld door ‘de samenwerkende partijen uit het werkveld’ schets de belangrijke voorwaarden voor kwaliteit van de zorg. ‘Aan kwaliteit wordt primair op het niveau van de cliënt invulling gegeven.’ Het ondersteuningsplan – individueel maatwerk – komt tot stand in dialoog tussen zorgverlener en cliënt. Wie die zorgverlener is, blijft ongewis; mogelijk is dat voor cliënten wel belangrijk, omdat er meestal nogal wat zorgverleners rondlopen? Hier komt het ‘niveau’ van die hulpverlener niet aan de orde. Het visiedocument getuigt van een zoektocht, maar ook hier is het eindpunt niet in zicht. Het vertrekpunt is duidelijk, maar wat is dat waard zonder eindpunt?
Beide kwaliteitskaders zijn interessante en leesbare documenten evenals de beleidsbrieven van de overheid over langdurige zorg, maar veel duidelijkheid voor de ‘cliënt’ en zijn naasten bieden zij niet. Dat is niet ‘prettig’ voor iemand, die kwetsbaar is. Het is voor niemand prettig. In de praktijk blijkt het moeilijk – en meestal onmogelijk – om de mooie uitgangspunten om te zetten in het handelen van alle dag.
Ontwikkelingen in zorg en ondersteuning voor kwetsbare mensen schrijden moeizaam voort. Zal het eindpunt ooit bereikt worden en zijn alle kwetsbare ‘cliënten’ daarbij geholpen? Een visie op hoe de ‘cliënt’ centraal te stellen in de curatieve zorg ontbreekt, maar het antwoord is bekend: daar is geen plaats voor de ‘cliënt’ centraal! Ook daar is dat verre van eenvoudig, al vinden we het van groot belang; het is lastig. Zoals een Groningense hoogleraar 30 jaar geleden reeds zei: ‘De patiënt centraal? Ja, graag. Alleen staat hij daar zo in de weg!’. Er is nog een lange weg te gaan voor de menselijke maat in de zorg hervonden wordt.