Het onderscheid tussen hogeschool en universiteit is onnodig en onproductief, was mijn stellingname ex cathedra in 1980, 2000 en 2005. Soms is het vervelend standpunten jaren te herhalen, soms is het nodig. Een enkele keer krijg je het gelijk, dat je had. Anderen hebben een verstandig voorstel gedaan. Nu wordt integratie van universiteit en hogeschool bepleit vanwege de ‘kenniseconomie’. Eind goed al goed, zou de conclusie kunnen zijn. Je hebt gelijk. Het resultaat telt!
De ‘economische regel: het resultaat telt’ brengt de maatschappij meestal weinig goeds. Als alleen het resultaat telt, zijn de gevolgen op termijn desastreus. Als daarbij de politiek een tot voor kort omstreden standpunt onverwachts omarmt, is er extra reden voor wantrouwen. De argumentatie verdient dan nadere analyse. Bundeling van hoger onderwijs is verstandig, maar niet voor elke prijs. De prijs waar het nu om gaat is ‘kenniseconomie’.
‘Het resultaat telt’, nu de kenniseconomie, is een stelling, die in de politiek en economie opgeld doet, maar is daarmee niet verstandig. Er zijn veel ‘stellingen’ in politiek en economie die geen wetenschappelijke basis hebben. Voor de economie roept dat een vraag op over de wetenschappelijkheid ervan; voor de politiek is dat geen vraag. Bij die wetenschappelijke basis van de economie, en dus bij ‘kenniseconomie’ als argument, moet dus worden stil gestaan. Twee weken geleden kwamen de geleerdste economen ter wereld bijeen in Cambridge. Zij bogen zich over de wetenschappelijke basis van de economie. De voorlopige conclusie lijkt: veel stellingen, die de economie hanteert, blijken niet wetmatig. Begrippen zijn niet eenduidig. Nog meer grond om stil te staan bij de ‘kenniseconomie’, die nu ten grondslag ligt aan het voorgestane samengaan van hogeschool en universiteit.
Hogeschool en universiteit moeten samen is het ‘nieuwe inzicht’ van de commissie Veerman. Het belangrijkste argument ‘de Nederlandse kenniseconomie in de wereldtop te laten meedraaien’ is zachter dan boter. Het deugt niet en wel om twee redenen. ‘Kenniseconomie’ is een abstractie en het argument veronderstelt stuurbaarheid van ‘kenniseconomie’.
Ook de EU veronderstelde stuurbaarheid van kenniseconomie met de ‘Lissabon strategie 2000’ om in 2010 ‘de meest competitieve kenniseconomie ter wereld’ te worden. Investering in onderwijs en technologie zouden tot ‘kenniseconomie’ leiden. Dat blijkt niet gelukt. Doelstellingen in R&D investeringen en de daarmee samenhangende arbeidsparticipatie zijn duidelijk niet gehaald. In Nederland heeft de ‘leider’ van dit land acht jaar geleden zijn ‘innovatieplatform’ opgericht om Nederland tot de top 5 in ‘kenniseconomie’ ter wereld te laten horen. De leider is er niet in geslaagd enige vooruitgang te boeken. Integendeel de Nederlandse ‘kenniseconomie’ is verder weggezakt. Het innovatieplatform sluit per 1 mei 2010 wegens gebrek aan succes de deuren. Het is een van de drie platformen, die ik ken, die in Nederland ‘in het tijdperk Balkenende tot nu toe’ volledig zijn mislukt, maar dit terzijde.
Sturen betekent richting geven, gebaseerd op visie, en richting geven betekent kiezen. Verschillende leden van het zinkende ‘innovatieplatform’ hebben in interviews aangegeven, dat sturen, visie en keuzes ontbraken. Dat is niet nieuw en mogelijk een onvoldoende verklaring voor de mislukking van het innovatieplatform. Wel mag worden geconcludeerd, dat kenniseconomie blijkbaar niet zomaar te sturen is.
De ‘kenniseconomie’ komt niet van de grond, omdat niet duidelijk is wat eronder verstaan moet worden. Het begrip is handig als slagzin. Kenniseconomie veronderstelt dat een groot deel van de economische groei in de maatschappij voort komt uit kennis. Meer kennis is meer economische groei. Het resultaat telt. Kennis wordt de belangrijkste productiefactor in de maatschappij (in vergelijking met arbeid, natuur en kapitaal). Scholing en opleiding staan gelijk aan kennis. Veel hoog opgeleiden biedt dus meer kans op economische groei (welvaart). Bart Tromp noemde het in 2005 een ‘zonderling begrip’. Historisch is er niets nieuws onder de zon. Kennis over een nieuw product (innovatie) of productiewijze (efficiëntie) leidt tot welvaartswinst, omdat men de concurrent te slim af is. Dat is echter niet altijd verstandig. Met de kenniseconomie wordt alleen de (kans op) welvaartswinst centraal gesteld.
De voorzitter van de commissie Veerman stelt: ‘investeren in onderwijs levert het meeste rendement op’ en ‘iedere hoogopgeleide wordt belastingbetaler, waarvan de staat veertig jaar profiteert’. Het probleem is hier enerzijds, dat de relatie kennis – welvaart niet causaal is, en anderzijds dat welvaart niet het enige is wat telt. Integratie van universiteit en hogeschool alleen vanwege welvaartswinst is niet verstandig en leidt tot perverse incentives. Gelijk krijgen is geen onverdeeld genoegen.
Integratie van hogeschool en universiteit was jaren geleden op andere gronden verstandig. Het bood ( biedt?) mogelijkheden voor sterker wetenschappelijk onderzoek, indien gezamenlijke programma’s worden ontwikkeld. Vandaar heb ik mij 8 jaar geleden sterk gemaakt voor de lectoraten op hogescholen, maar ook daar wordt door bestuur en politiek intussen een loopje mee genomen. De beoogde onderzoeksprogramma’s hebben een voet in het fundamenteel onderzoek en een in het toegepast onderzoek, waarmee de kans op uitkomsten, die bijdragen aan maatschappelijke knelpunten, toeneemt. Eenzelfde kwaliteitswinst geldt voor een gezamenlijke beroepsopleiding. Hoewel bestuurders van onderwijsinstellingen het voorstel van de commissie Veerman omarmen blijven deze gezamenlijke programma’s toekomstmuziek. Immers, het gaat niet om onderzoek en onderwijs; het gaat om kenniseconomie.
Integratie van hoger onderwijs moet nog steeds. Het biedt maatschappelijke voordelen. Betere opleidingen gaan samen met hogere kwaliteit van bestaan, betere gezondheid, meer veiligheid e.d. Het zijn juist deze ‘immateriële’ waarden, die samengaan van hogeschool en universiteit verstandig maken.
Samengaan van het hoger onderwijs kan met verstandige maatregelen voor realisatie (zie boven) bijdragen aan de maatschappelijke ontwikkeling. Die verstandige aanpak wordt node gemist in het advies van de commissie Veerman. Het advies wijst op open deuren (beroepsgericht, profilering, meer onderzoek en vooral ‘kenniseconomie’). Geen wonder dat het hoger onderwijs bestuurders het een verstandig advies vinden.