Op verzoek van het ministerie van VWS heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een evaluatie uitgevoerd naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die in 2007 in Nederland van kracht is geworden. Zoals ook bij de evaluatie van het nieuwe zorgstelsel (zie Blog ‘Van droom naar daad in de zorg.’ 2009) enkele maanden geleden is de belangrijkste conclusie, dat het na drie jaar te vroeg is om de Wmo te evalueren. De evaluatie door het SCP was blijkbaar politiek opportuun, gezien de diverse commissies, die het evaluatieproject hebben omringd. Daarmee is een evaluatie niet per se waardevol. De titel van het evaluatie rapport is goed gekozen ‘Op weg met de Wmo’ al laten de resultaten evenzeer de titel toe ‘Weg met de Wmo’, maar de diverse commissies zouden daar moeilijk over hebben gedaan. Een lichtpuntje in de evaluatie is de epiloog. De commissies hebben daar waarschijnlijk overheen gelezen.
Een verhullende titel is terecht gekozen, omdat de evaluatie zeer beperkt is. Het gaat niet om de vraag of de gemeenten de Wmo goed uitvoeren. De vraag is: brengt de wet wat ervan werd verwacht! Vager kan bijna niet.
De evaluatie richt zich in het bijzonder op mensen met een beperking. Een vreemde keuze, omdat het rapport aangeeft, dat – als gemeenten al iets gedaan hebben; en alle gemeenten ‘hebben een stap gezet’ na drie jaar,stelt het rapport vast – de activiteiten (in de wet prestaties genoemd) zich tot nu toe vooral richten mantelzorg en vrijwilligerswerk (prestatie 4) en jeugd (prestatie 2). Dat gemeenten zich vooral op die prestaties richten was van te voren bekend. De evaluatie gaat over wat de Wmokan betekenen voor mensen met een functiebeperking. Een belangrijke conclusie: de Wmo biedt kansen, die de gemeenten nog niet voldoende benutten.
Laat ik er geen misverstand over laten bestaan. Ik ben een fervent voorstander van de Wmo. De idee, dat burgers, met name burgers in een kwetsbare positie, ondersteund kunnen worden door de lokale overheid om zichzelf te kunnen redden en mee te kunnen doen in de samenleving, is een fundament voor sociale samenhang binnen de gemeenschap en voor de leefbaarheid in Nederland. Het is tevens een basisvoorwaarde voor langer zelfstandig kunnen blijven wonen, hetgeen veel, niet alle, mensen met een beperking wensen. Regie over eigen leven voeren is een groot goed. De Wmo kan daaraan bijdragen.
Er zitten ook een kwade kant aan de Wmo. De heersende ideologie, dat burgers prioriteit eisen voor de realisatie van eigen wensen en dat wat individueel kan maatschappelijk ook moet kunnen, leidt tot een perverse reactie van de overheid bij de uitvoering van de Wmo: mensen moeten niet langs de kant blijven staan (of in bed blijven liggen), ze moeten meedoen en zijn daar zelf verantwoordelijk voor (zie later).
Ik ben voorstander van de Wmo, indien aan een aantal basisvoorwaarden wordt voldaan, zo heb ik bij het ontwerp van de wet gesteld. Die basisvoorwaarden zijn nodig voor het gewenste effect van de Wmo. Zij betreffen vernieuwing in voorzieningen, integrale aanpak, aanpassing van procedures en inhoudelijke deskundigheid.
De gemeenten blijken weinig vernieuwend te zijn geweest; de meeste voorzieningen bestonden al voor de invoering van de Wmo zo stelt het SCP. Als er iets nieuws gebeurt ligt dat bijna altijd op één prestatie gebied, prestatie 4.
De meerderheid van de gemeenten zegt integraal beleid te voeren, maar dat blijkt niet uit de praktijk. Het lukt niet om tot een samenhangend beleid te komen, meent 89%.
Gemeenten zelf menen, dat ze klantgericht zijn, maar de klanten vinden dat juist niet. De burgers in een kwetsbare positie, in de SCP evaluatie burgers met een beperking, worden onvoldoende geïnformeerd en bereikt. Minder dan de helft gebruikt Wmo ondersteuning. Volgens tweederde van de Wmo aanvragers is de mogelijkheid van een persoonsgebonden budget niet met hen besproken.
De gemeente geeft vorm en inhoud aan de Wmo. Als een burger een maatschappelijk probleem heeft, bijvoorbeeld zijn huis niet schoon kan houden of niet voldoende eten kan klaar maken, dan wordt bezien hoe de burger dit zelf kan oplossen. Een gesprek help daarbij. Wat bedoelt u met schoon? Hebt u familie? U kunt altijd iemand anders vragen!
Structurele belemmeringen kunnen eigen regie onmogelijk maken; die moeten uit de weg worden geruimd. Bijvoorbeeld, de burger in een rolstoel kan de voedselwinkel niet bereiken vanwege hoge drempels en smalle doorgangen. De gemeente kan de winkelier geld geven om de winkel bereikbaar en toegankelijk te maken voor rolstoelen. De gemeente laat de voordeur van de burger verbreden, waardoor deze met rolstoel naar buiten kan. Deze regeling is een geweldig succes volgens de belangenvereniging van gemeenten, de VNG. Driekwart van de gemeenten is ‘heel goed bezig’ met ‘de maatschappelijke ondersteuning’ volgens de VNG. Dat vindt het SCP ook. De CG-raad, vertegenwoordiger van de klanten, is ook tevreden. Wel is het advies van die raad om niet te veel te vragen, want het kan betekenen dat men zelf meer moet doen. Een potentiële Wmo-klant vraagt niets als hij verstandig is; vandaar dat meer dan de helft van de doelgroep niet voor het Wmo-loket verschijnt. Het ultieme succes van de Wmo: regel het zelf.
De burger in een kwetsbare positie heeft niets te kiezen. De klant is afhankelijk van andere spelers: zorgkantoor, vrijwilligerswerk, inzichten bij en financiën van gemeenten.
De Wmo schiet in de uitvoering tekort, zo blijkt uit cijfers en voorbeelden. Gemeenten en Wmo-raden vinden echter dat ze het goed doen. In de evaluatie van het SCP is tussen de regels door te lezen, dat de invoering van de Wmo nog steeds tot pijn leidt. De Wmo is voor velen ‘ach en wee’. Om dat te onderkennen moeten gemeenten en Wmo-raden verder kijken dan de ‘acht’, die Wmo gebruikende burgers geven; de nood bij deze burgers laat hen geen keuze. Dat ‘slechts’ 7% een klacht heeft ingediend, zegt niet veel als blijkt, dat veel klanten (>40%) zich niet voldoende ondersteund voelen. Van de mensen met een matige of ernstige functiebeperking maakt 44% gebruik van Wmo ondersteuning. En 13% van hen vindt, dat ze meer ondersteuning nodig hebben.
In de weinige gemeenten, die echt de stap naar integraal beleid hebben gezet, leidt dit tot meer zelfredzaamheid bij de doelgroep. Dat is goed nieuws. Deze gemeenten kunnen als ‘best practices’ gezien worden. Het kan dus wel! Maar ja, de vraag of de gemeenten de Wmo goed uitvoeren mag door het SCP niet beantwoord worden, al maakt voorgaande het antwoord duidelijk. Nee dus. Sommige beleidsmakers zullen de gegevens uitleggen als een half vol glas. Men is op de goede weg meent de VNG. Maar als men minstens een vol glas nodig heeft dan is een half vol glas meer dan half leeg.
Een ‘echte’ evaluatie van de Wmo is natuurlijk aan de lokale bevolking. De meerderheid van de lokale bevolking weet echter niet wat de Wmo is. Oh. Dat is hun probleem.