Een overbodig adjectivum zo zou men denken. Wetenschap gaat toch over waarheidsvinding! Helaas, al enige tijd niet meer zoals uit analyses van enkele hoogleraren bleek in de laatste decennia. Wetenschappers hebben tegenwoordig geen tijd meer voor een grondige analyse en bestudering van wat voor ‘hun tijd’ werd geschreven en gevonden. De financiering van studenten aantallen en volgeschreven papier als proef, gekoppeld aan de noodzakelijk geachte vermarkting van wetenschappelijke kennis (valorisatie) zijn de oorzaken van een wetenschappelijke mallemolen. Het gaat om aantallen en productie. Wetenschap is een fabriek geworden. In een tiental blogs heb ik dit genoegzaam onderbouwd. Het is allemaal al beschreven en geanalyseerd. Niets nieuws onder de zon.
Niets nieuws? Aan het eind van 2013 staan enkele ‘rebellen’ op tegen de dolgedraaide wetenschap, kopt de NRC, die daarmee ook een gebrek aan journalistiek onderzoek demonstreert! De rebellen demonstreren een gebrek aan historische en wetenschappelijke analyse. Nu hebben wetenschappers daar tegenwoordig weinig tijd voor en de rebellen zijn wetenschappers. Zij hebben ‘ontdekt’ dat er verkeerde, zelfs perverse impulsen aan het wetenschapsbedrijf worden gegeven; inderdaad financiering van aantallen en zogenaamde valorisatie, maar niet van kwaliteit. Dus moet het roer om. ‘Het ontbreekt aan visie’ en ‘Het systeem zelf verdient een grote revisie” stellen de rebellen zonder een poging een visie te schetsen en zonder voorstellen voor een re-visie. Wat een gebrek aan diagnostiek. De oplossingsrichting? Weg met de ranglijsten en ga in gesprek met de samenleving, is het ‘rebelse’ advies. Misschien hebben sommige rebellen wel eens gehoord over de oprichting van een Ministerie voor Wetenschapsbeleid in Nederland in de vorige eeuw. Toegegeven, het was nog in het papieren tijdperk, maar met enig speurwerk is het te achterhalen. De eerste nota’s Wetenschapsbeleid pleiten voor de aanpak van thema’s, die aansluiten bij maatschappelijke vragen en noden. Zij pleiten niet alleen, zo voegen de daad bij het woord. De resultaten laten zich tot de dag van vandaag in positieve zin. Iets nieuws dus voor de rebellen: van het verleden valt te leren.
Zoals gezegd, niet nieuw is de schets van het probleem door de rebellen. Reeds voor de ‘valorisatie’ is het fundament van de wetenschap en de beoefening daarvan aangetast. De financiering van studentenaantallen (instroom) is reeds vorige eeuw omgezet in ‘outcomes’ toen bleek dat managers met de aantallen instromers knoeiden. Inmiddels is genoegzaam bekend – en zoals voorspeld bij de invoering – dat ook met ‘outcomes’ (aantal diploma’s, wetenschappelijke artikelen, dissertaties e.d.) wordt geknoeid, zowel door de managers als door de wetenschappers zelf. De fundamentele fout ligt in de idee dat de ‘Academia’ als een wetenschapsbedrijf moet worden b(g)estuurd.
Outcomes (‘alleen het resultaat telt’) is gebaseerd op het geloof ‘kenniseconomie’, waarvan de gevolgen op termijn desastreus moeten zijn, omdat de aanname zonder enige wetenschappelijke evidentie is. Dat de wetenschappelijke basis van de economie, en dus ook van de ‘kenniseconomie’, drijfzand is, concludeerden de geleerdste economen ter wereld in Cambridge in 2010. De gewone burger ervaart het inmiddels dagelijks. Het geloof in kenniseconomie deugt niet.
Vanuit de verkeerde aanname lijkt een hechte relatie tussen technologie en wetenschap vruchtbaar. Hebben toename van kennis en toepassing van die kennis geen welvaart en lang leven gebracht? We geloven het graag. Wetenschap en technologie verschillen echter qua fundament. Wetenschap zoekt kennis omwille van kennis. Het inzicht ‘an sich’ is het doel. Technologie gebruikt dat inzicht om een product te ontwikkelen waar (potentieel) vraag naar is. Het gebruik is het uiteindelijke doel van de technologie. Het nut van technologie laat zich direct meten zoals de directeur van de Stichting Technische Wetenschappen (STW), dr Le Pair, bij zijn afscheid in 1999 liet zien.
Bij wetenschap ligt dat anders, zoals ook Le Pair toen stelde. Colleges van Bestuur van universiteiten laten zich via visitaties en outcomes leiden, maar dat zijn politieke oordelen, geen wetenschappelijke. Hetzelfde geldt voor (de berekening van) citatie indices en impact factors. Geen wonder dat de data daarvoor tegenwoordig door het onderzoeksmanagement worden ‘opgeschoond’. Het bestuur is niet geïnteresseerd in waarheidsvinding. Het gaat om productie, om de kenniseconomie.
Geen wonder, dat publicaties, dissertaties en tijdschriften online reeds enige tijd epidemische vormen aannemen. Daarbij komt dat moderne technieken veel statistische analyses in hoog tempo mogelijk maken, maar de gevonden samenhangen zijn noch nuttig noch waar, want ontberen een theoretische kader en worden niet gefalsificeerd. Replicatieonderzoek was een sterk instrument voor versterking of falsificatie van wetenschappelijke theorieën en hypothesen. Replicatiestudies scoren tegenwoordig niet in de online markt. Het moet ‘nieuws’ en goed verpakt zijn.
De vraag of er echt sprake is van kennisontwikkeling is niet meer aan de orde, ook niet bij editors van (gerenommeerde) wetenschappelijke tijdschriften. Uitgevers – inmiddels online handelaren – spinnen er garen bij. Uitgevers hebben veel baat bij een hoge impactfactor en passen hun ‘ethiek’ daarvoor aan. Dus bieden uitgevers ondersteuning (tegen betaling) aan om de verpakking aantrekkelijk te maken (van taal correcties, via beantwoorden van vragen van reviewers, tot meeschrijven). Editors stemmen de ‘kwaliteitscriteria’ af op de verpakking. De jonge wetenschappers zijn tegenwoordig bereid enkele duizenden euro’s te ‘investeren’ voor een ‘wetenschappelijk publicatie’. De promotoren azen op de premies om vervolgonderzoek te kunnen doen, congressen te kunnen bezoeken; het aantal gepromoveerden van een hoogleraar telt in faculteiten en bij subsidies mee om extra middelen toegewezen te krijgen. Het merendeel van de resultaten van de promoties ‘op artikelen’ verdwijnt met het oud papier na eerst nog online bij een tweede hands boekenhandelaar in de aanbieding te zijn geweest. Terecht: de ‘outcome’ bevat snel vergankelijke ‘weetjes’.
Wie betaalt krijgt wat hij vraagt. Dus komen er meer ‘weetjes’ en meer tijdschriften met impact factor. Professoren leren jonge wetenschappers niet meer om na te denken, maar om zo te schrijven dat hun weetjes worden gepubliceerd. De prijs is hoog. Waarheidsvinding is niet meer aan de orde. Niet de wetenschap, maar de markt werkt en daarmee is het maatschappelijk nut van de ‘wetenschap’ ‘bewezen’. En dat telt!
Wetenschappelijke resultaten zijn al dan niet verzonnen weetjes geworden. Voor eerlijke wetenschap zijn theorieën en falsificatieonderzoek essentieel. Het ontbreekt echter aan deze essentiële kennis en expertise binnen de universiteiten. Een revolutie binnen de ‘Academia’ is noodzakelijk, te beginnen met het begraven van het geloof in de ‘kenniseconomie’. Maar eerlijk gezegd: die begrafenis is binnen tien jaar niet te verwachten. De bestuurders en leiders van de ‘Academia’ zijn immers de slaven van de kenniseconomie, want wie betaalt bepaalt het tegenwoordig op de universiteiten.