De voltooide tijd van weten heeft een verontschuldigende en bestraffende ondertoon: ‘Als we dat hadden geweten’. ‘Wir haben es nicht gewüsst’. ‘Dat hebben we geweten’. Weten is blijkbaar niet neutraal. Soms lijkt het beter om niet te weten. Soms wil men niet weten; liever vergeten! Tegelijkertijd wordt weten en het daaraan gerelateerde zoeken naar wat ‘waar is’ hoog gewaardeerd. Investeren in kennis is een EU prioriteit. Toch zijn weten en waar zijn niet altijd welkom en evenmin altijd juist. Wat de een als waar omschrijft noemt een ander onwaar, met het argument dat de een niet weet.
Wat weten en waar (of niet waar) is wordt bepaald door de taal die men spreekt, de cultuur die men kent en de begrippen en regels die daarbinnen spelen. De wetenschap claimt te zoeken naar waarheid en universeel te zijn maar doet dat en is dat niet. Wat waar is (of als waar wordt gezien) is afhankelijk van de context. Weten leidt daarmee niet noodzakelijk naar waarheid. Dus noemt Luhman de waarheid het ‘ware weten’, maar stelt niet vast wat het is.
Zoeken naar het ‘ware weten’ is een doel op zich voor mensen die willen weten. Ooit was dat de maatschappelijke betekenis van wetenschappers. Wetenschappers worden tegenwoordig niet gevraagd of beoordeeld naar hoe dicht ze bij het ‘ware weten’ komen, maar hoe nuttig het is wat ze (denken te) weten. Wetenschap moet ‘kantelen’ heet het in nieuwe beleidsnota’s door zich interdisciplinair te richten op onderzoek dat maatschappelijk en economisch van belang is. Wetenschap wordt geleid door pragmatisme: weten als nuttig en bruikbaar. De gekantelde wetenschap zal ‘omvallen’, een proces dat al enige jaren bezig is. De vraag of het ‘waar is’ (de ont-dekking van het zijn volgens Heidegger) wat de wetenschap levert wordt niet gesteld.
De meeste wetenschappers gedragen zich en moeten zich (inmiddels) gedragen als aanhangers van het pragmatisme. Ze hanteren ‘meten is weten’ als principe, waarmee het brein tot meetlat wordt gedegradeerd. Ervaringen zijn subjectief en daarmee geen bron voor weten. Feiten zijn objectief en daarmee een betrouwbare bron voor weten, quod non, maar dat is het geloof van de pragmaticus. De feiten spreken voor zich en zijn waar, ook al begrijpt men ze niet. Interpretatie van en beschouwing over feiten richt zich op de ‘valorisatie’: is de kennis bruikbaar. Indien bruikbaar: dan is het waardevol. Indien niet bruikbaar: dan is het waardeloos. Theoretische kennis wordt afgedaan met ‘niets is zo nuttig als een theorie’.
De huidige praktijk van het wetenschappelijk bedrijf brengt de echte wetenschapper, iemand die op zoek is naar het ‘ware weten’, in aanraking met een ander ‘weten’: zijn geweten. En daar kan men last van hebben. De een is gewetensvol, de ander gewetenloos. De eerste lijdt pijn, de tweede voelt niets. Geweten is blijkbaar te meten.
Het zelfstandig naamwoord ‘geweten’ is via het Duits (Gewissen) in zwang gekomen in plaats van het oud-Nederlandse ‘consciëntie’, van het Latijns ‘con scientia’. Consciëntie staat voor kennis die de mens in zichzelf heeft en fungeert daarmee als een eigen norm. Het zijn niet alleen feiten, maar ook ervaren en begrijpen (verstehen noemt Weber dat). Consciëntie veronderstelt cognitief (kennis) en reflectief (mening/emotie) vermogen van het individu. Het geweten is een product van de cognitieve en emotionele ontwikkeling. Beide (weten/kennen en emoties ervaren) zijn een leerproces. De context waarin een jong schepsel opgroeit is van invloed op het cognitieve en emotionele vermogen later. Dat geweten is beter ontwikkeld als een jong wezen deel uit maakt van een familie, groep, gemeenschap. Het bepaalt mede de mate van geweten. Als geweten een leerproces is, dan kan het ook worden afgeleerd en daarbij moet die context dan ook een rol spelen. Onderzoek geeft inderdaad aan, dat omgang met verkeerde vrienden dat tot slecht gedrag leidt (zich uitend in bedrog, diefstal, moord) de ‘stem’ van het geweten verloren doet gaan.
Het geweten fungeert – als het is ontwikkeld – als een oordeel over iets (inclusief eigen handelingen) of iemand (inclusief zichzelf) en dat oordeel is positief (goedkeurend) of negatief (afkeurend).
Is het geweten, het gevoel over een juist of onjuist handeling, over een goede of slechte daad wel aangeleerd of is het aangeboren? Een wetenschappelijke vraag, waarvan het antwoord (als dat te kennen is) ook nog nuttig kan zijn. Is er een ‘gewetensgen’? Hebben primaten een geweten? Bepalen opvoeding en context inderdaad hoe gewetensvol iemand handelt? Milgram heeft met zijn elektrische schok experimenten aangetoond dat de context het geweten kan laten zwijgen. De vele replicatiestudies doen vermoeden dat dit ‘waar weten’ is. Is geweten misschien aan en uit te zetten? Waar zit die knop?
Er is een specifiek plek in de hersenen (cyrus cingularis posterioris) die cellen activeert als men pijn lijdt. En weten dat men een ander pijn doet activeert dezelfde cellen. Wordt de pijn van de ander gevoeld? Waar of niet waar: het is blijkbaar onvoldoende om te stoppen met het laten lijden van de ander als daar voor de pijnmaker voldoende beloning tegenover staat. Een variant op cognitieve dissonantie: ‘Ik weet dat het is zielig/pijnlijk is, maar word er beter van’. Diezelfde cellen worden ook actief als een gewetensvraag opgelost moet worden. Als die cellen (tijdelijk) worden gedeactiveerd heeft men geen weet van pijn en geen last van geweten. Dat kan nuttig zijn, maar niet noodzakelijk goed.
Is opvoeding daarmee een overbodige inspanning als het om het geweten gaat? Niet helemaal, omdat voor een geweten (de ‘inner voice’ zoals Darwin schreef) een ‘sociaal instinct’ nodig is en dat moet geleerd worden. Zonder sociaal instinct (niet ontwikkeld of kwijtgeraakt) staat de gewetensknop uit. En daarmee komt ook het ‘ware weten’ in nood.
Als men mensen wil manipuleren kan het – naast het verstrekken van ‘feiten’ – heel nuttig zijn het geweten uit te zetten. Stimuli, die het zoeken naar het ‘ware weten’ belemmeren, zullen het knagende geweten van de wetenschapper dat hij ‘oneigenlijk’ bezig is doen verstommen, als hij daar ‘beter’ van wordt. Tegelijkertijd bevorderen zij ‘nuttig’ bezig zijn, want daar staat een beloning voor klaar. Dus worden er meer ‘wetenschappelijke’ artikelen geschreven dan nodig, moet er een valorisatiehoofdstuk in ‘proefschriften’ komen, worden ‘feiten’ verzonnen die tot nuttigheid leiden, moet de wetenschap kantelen en is er elke week wel een ‘wetenschappelijke doorbraak’ te melden. Wetenschapsbeoefening is ‘big business’ en dat is te meten. We hebben het niet: geweten.