Leven en dood

De zevende dag is de schepping voltooid: ‘Hij zag dat het goed was’. Voor de mens is het ten hoogste tijdelijk goed, als hij in zijn leven geluk heeft. Met de dood lijkt zijn deel van de schepping voltooid. Dood hoort wel bij het leven, maar zoals Wittgenstein stelde, in de zin dat de dood daar juist een einde aan maakt! Het Christendom heeft daar de elegantste oplossing voor gevonden: de dood is de overgang naar het goede, eeuwige leven. Maar er zit een adder onder het gras. Mits men goed geleefd heeft, waarbij het ‘goede’ niet eenduidig is en zelden aansluit bij wat mensen plezierig vinden. Dus is bij de overgang naar het eeuwige angst voor de dood – ondanks het perspectief – niet onbegrijpelijk. Terugkeren in een ander leven op deze wereld (reïncarnatie) biedt een ander onvoltooid perspectief, maar de nieuwe vorm is eveneens ongewis want hangt af van ‘hoe goed men geleefd heeft’. Uiteindelijk komt het wel goed.

Zonder onvoltooid perspectief is met de dood het leven af.  Leven en dood hebben dan een andere betekenis en daar horen andere rituelen bij. ‘Alles uit het leven halen’ is het adagium en daarbij hoort ‘leven tot de dood’. Dood is ‘maakbaar’; iets waar men voor kiest, voor moet kiezen. Lijden is nutteloos, als de dokter klaar is. Tot die tijd lonkte nog – valse – hoop. Bij het voltooid perspectief kiest men zijn eigen dood. Dood als feest het de dode als feestvarken. Dit lijkt een autonome keuze: leven zoals ik wil tot de dood zoals ik wil. Volgens Heidegger is dit een vlucht, een ontkenning van het leven, een vlucht uit angst. Het leven nemen zoals het gegeven wordt, getuigt van aanvaarding van het bestaan en maakt het een bewust leven: omgaan met wat is. Het ‘zijn’ aanvaarden maakt de mens autonoom.  Het leven proberen te maximaliseren, te manipuleren (de dood naar goeddunken versnellen of uitstellen), getuigt van ontkenning van het leven, van angst, angst voor de dood.

Door de geschiedenis heen heeft de mens gezocht naar symbolen en rituelen om met de dood om te gaan. Het perspectief is ‘voort leven’: in eeuwigheid, in natuur, in verhalen en herinneringen. In de ‘moderne’, westerse wereld is niet de dood, maar de herinnering aan en de angst voor de dood een taboe. Nog eenmaal het dode feestvarken en dan gaat men in rook op. Op het sterfbed de valse hoop (het beloofde feest), dat de anderen je laten leven. De dode laten leven is in de ‘moderne’, westerse wereld het taboe, waar de dode stilzwijgend mee instemt.
Het duurt weliswaar enkele dagen voor men wordt ‘gedeleted’. De ouderwetse post (hier nog wel!) heeft enkele dagen tijd nodig om kond te doen van het laatste feest. Juist genoeg tijd voor de vele ‘vrienden’ om ‘vrij’ te kunnen nemen. Maar dan kan het vluchtige, vergetende vuur worden ontstoken en snel gedoofd. In die paar dagen – die de post nodig heeft – doet men niet alsof de dode nog leeft; de dode is er nog wel, maar beter niet kijken. Als de advertenties bij het oud papier belanden, is het afgelopen. Je bent niet alleen dood, je bent niet meer.

De dode laten leven betekent de dode  bij je te houden: in je hart bewaren, graf bezoeken, bloemen brengen, vergeelde foto’s aan de wand, herinneringen ophalen, na maanden/jaren lachen en huilen om haar/hem. Het herdenken is juist in de moderne ‘westerse’ wereld verdwenen. Herdenken begint met het begrafenis ritueel: je bent bij ons.

In minder ‘moderne’ regio’s van Europa worden doden niet vergeten. Het begrafenisritueel wordt kerkelijk ondersteund met het eeuwig perspectief – met wierook en gezang (halleluja, eindelijk verlost/bevrijd) – maar grijpt terug op volkse tradities. Het begint bij de dode. Die is dood, echt dood; iedereen kan dat zien, moet dat zien. Ook de dode moet de wereld voor het laatste zien. In open kist of hoog op een kar met paard trekt de dode nog eenmaal ‘zijn rondje’ van huis naar begraafplaats; van rusthuis naar rustplaats. De begraafplaats – een vertrouwde plek – die in levende lijve frequent is bezocht.
De levenden vergeten de dode niet. Het doodsbericht gaat als een lopend vuur door de dorp of de stad; iedereen weet het. De eerste bezoekers (de vrouwen met zwarte hoofddoek, hoofddeksel voor mannen) komen aan, terwijl de dode nog in de zondagse kleren en nieuwe schoenen wordt geholpen, de voeten vastgebonden (niet weglopen). Hoofddoek of pet en kam in de kist niet vergeten; de dode moet er goed op staan. Buiten aan de poort hangt de zwarte doek, een foto van de dode in leven en het bericht van geboorte en dood.
De dode wordt na het overlijden niet meer alleen gelaten: kinderen, familie, vrienden, buren komen bijeen rondom de open kist op een centrale plaats in huis. Bij aankomst wordt de dode begroet met bloemen, brandende kaarsen en een kus. Dag en nacht zijn er mensen bij de dode. Velen blijven tot de begrafenis in het huis van de dode; er is eten en drinken. In de nacht galmen de verhalen over het leven van de dode door de straat. Een sfeer van verdriet, onbegrijpelijkheid en dankbaarheid; sereen, hartverwarmend; tranen met een (glim)lach.
Op de laatste rustplek gaat de kist langzaam dicht; een laatste groet, een laatste blik. Het graf wordt gesloten, de bloemen (veel kransen, mooi opgemaakt met een laatste belofte ‘we vergeten je nooit’, ‘voor altijd de jouwe’; geen ‘rust zacht’) verdwijnen met de dode in het graf (anders nemen de ‘Roma’ die even later mee). Daarna verlaten de aanwezigen (50-150) de rustplek om in een nabij gelegen restaurant te gaan eten en vooral drinken: op de dode. Het is iets anders dan koffie met cake.

We vergeten je niet: een dag na de begrafenis komen buren en familie ’s middags bijeen om te eten drinken en te praten. Na 6 weken komen veel familie, buren en vrienden bijeen in het huis van de dode om te eten/drinken en te praten. Tussendoor worden bezittingen (kleren, gebruiksmaterialen) van de dode verdeeld onder buren en vrienden. Het huis wordt schoongemaakt; kleine herinneringen worden vastgehouden. Rouwverwerking is een proces van herinneren, vasthouden en los laten. Na 6 maanden, na 12 maanden, na 24 maanden … jarenlang herhaalt de ceremoniële bijeenkomst zich: we zijn je niet vergeten. De laatste rustplaats krijgt frequent bezoek en van velen. Zo is er leven na de dood. Het leven nemen zoals het gegeven en genomen wordt. Berusting.

Author: Wim van den Heuvel

W.J.A. (Wim) van den Heuvel is born in Nuenen, the Netherlands. He is professor emeritus of the University of Groningen and of Maastricht University, the Netherlands, but still works as advisor/consultant/researcher. After Grammar School (Dutch: ‘Gymnasium’), he got his masters in Sociology and his PhD (thesis on ‘Adjustment in Nursing Homes’) at Radboud University Nijmegen. After assistant Professor at the Institute of Social Medicine, and of the Gerontology Centre, Radboud University Nijmegen (1969-1975) he was pointed as Director of the Institute of Social Oncology (Dutch Cancer Society, KWF), Amsterdam (1976 -1980). In 1979 Queen Juliana appointed him as Professor of medical sociology, University of Groningen, Faculty of Social Sciences and Faculty of Medicine. In 1989 he also became Scientific Director of the Northern Centre for Health and Research University of Groningen. In the period 2000-2005 he was working as Professor in Rehabilitation and Handicap Maastricht University, Maastricht, also acting as Director General Institute for Rehabilitation Research and as Scientific Director of Research school of Primary Health Care Research (CaRe), Maastricht University. He was visiting professor at Syracuse University USA (1975), the University of Vienna, Austria (1997) and Titu Maiorescu University, Bucharest, Romania (2008). Besides visiting professorships he made study tours to Brazil, Australia, China, Cuba, India, New-Zealand and USA. During his professorship he supervised successfully 61 PhD students. He was project leader of various international research and development projects (financed by EU or the Dutch Ministry of Foreign Affairs), including subjects like developments of primary health care, palliative care, home care for the aged, primary health care, care for specific diagnosis like cancer, rheumatoid arthritis, and spina bifida. These projects included researchers and practitioners from Belgium, Croatia, Czech Republic, France, Germany, Greece, Ireland, Italy, Norway, Poland, Romania, Slovenia, Slovakia, Sweden, Switzerland, and United Kingdom. He received various rewards, including Academy Medal University PJ Safarit, Kosice, Slovakia, Honorary member of Romania Society of Family Medicine/General Practice, Romania, Honorary member of the European Society of Health and Medical Sociology, Honorary member Academy of Medical Sciences, Romania, Academy Medal University of Groningen, The Netherlands, Officer in Royal Order Oranje Nassau, The Netherlands, Siglium University of Krakow. He chaired – and still chairs - various national and international committees all related to scientific research in health care and gerontology.

Leave a Reply

Your email address will not be published.


Required