Het is een scheldwoord geworden, ouderwets. Het betekent zoiets als niet langer in gebruik of uit de mode, zoals uit het Duits (altmödisch) of Engels (old-fashioned) is af te leiden. Het Nederlandse woord verwijst echter naar wat vroeger wet of regel was. Ouderwets is dus volgens de regels van ‘toen’, waarbij ‘toen’ 5 of 50 jaar kan zijn geleden. Niet meer van deze tijd dus. Het wordt te pas en te onpas als argument gebruikt om iets niet te doen of te laten, waarbij de vraag is of het wel een argument is.
In een overpeinzing op 1 maart 2015 stelt Montag in de NRC dat inspraak, democratisering, meebeslissen allemaal ouderwets zijn geworden. Is dat dan een argument tegen democratisering of meebeslissen? Of staat ‘ouderwets’ tegenover ‘daar heb ik geen zin in’. Montag lijkt dat te bedoelen als zij stelt ‘op straat is de ideologie verdwenen; gewoon doen waar je zin in hebt’. En als dat tegen zit sla je erop. Dat is niet ouderwets, maar een teken dat je met je tijd bent mee gegaan. Dus als iemand zin heeft om iemand in elkaar te slaan, is het niet verstandig verzet te plegen, want dan wordt zinloos geweld zinvol.
In hetzelfde katern laat de Denker des Vaderlands (per 1 april !) weten dat er niets mis is met discipline, maar dan in een passende vorm. Gewoon discipline is blijkbaar ouderwets. Daar heeft men geen zin in. Het gaat om eigen, passende discipline. Een voorbeeld van passende discipline wordt gegeven: ‘relationele discipline’, dat is afspraken maken met anderen en – zo mag worden aangenomen – zich daar aan houden. Maar is alle discipline niet relationeel, ook al is het voor jezelf? Is discipline niet een afspraak over wat jij, eventueel (met) anderen, wilt doen? Dat lag ‘toen’ nog wel eens vastgelegd in ‘wetten’. Discipline is inderdaad ouderwets, maar niet minder nuttig.
In hetzelfde nummer van de NRC staat de twee wekelijks column van Hertzberger, waarin een – bij uitzondering aardige – deelanalyse wordt gegeven van het huidige universitaire bestel: de student als passant. Inderdaad de eeuwige student is ouderwets. De column begint met ‘Ach, wat enig ouderwets.’ en het eindigt met ‘het wordt tijd’ (de nieuwe tijd) voor minder studenteninspraak. Inspraak van passanten is ‘ouderwets’ en ‘dus’ niet gepast; vraag het asielzoekers. Het geldt niet voor de eeuwige student, want die is bij definitie geen passant, maar waar is die nog te vinden? Inderdaad in Amsterdam..
Drie verhalen over ‘nieuwe tijd’. De wetenschap over tijd noemt de ‘nieuwe tijd’ de 300 jaar na de Middeleeuwen; de tijd van ‘toen’. Maar dat zijn ouderwetse conventies. Zeg gewoon waar je zin in hebt; dat is de nieuwe tijd nu.
Dus heeft de nieuwe tijd een website (http://www.denieuwetijd.nl/), biedt cursussen aan (om bij de nieuwe tijd te blijven) en heet inmiddels – het kan niet snel genoeg gaan – ‘de nieuwste tijd’. En wat biedt de nieuwste tijd? Een herontdekking van je levenspad, het hervinden van je passie.
Is dat niet letterlijk niet van deze tijd: herontdekken, hervinden? Misschien is het wel ouderwets. Op zoek gaan hoe het vroeger was en ontdekken wat ‘toen’ goed was: discipline, aan afspraken houden, rekening houden met een ander. Misschien geldt dat ook wel voor inspraak en meebeslissen als essentiële kenmerken van een samenleving. Die samenleving moet weer gemaakt worden. Dat is de conclusie van de RMO in ‘Leren innoveren in het sociaal domein’. Het woord ‘innoveren’ getuigt al van de nieuwste tijd, gewoon leren is ouderwets. Leren gedragen moet opnieuw worden uitgevonden. Hoe dat leren innoveren moet is geen kwestie van autoriteit of ‘af kondigen’ (hoewel is dat niet wat bij de nieuwe tijd past?), maar ruimte creëren waarin mensen kunnen leren en experimenteren. Dat lijkt ouderwets; het is een proces van onderwijs en opleiding zoals dat 50 jaar geleden in gang is gezet. Biedt het nu in de nieuwste tijd weer perspectief op samen leven in een maatschappij, die pijn doet, maar gelukkig per definitie van deze tijd is?