Over het belang van betrokkenheid van een arts in de zorg bestaat ogenschijnlijk weinig onenigheid. In de praktijk blijkt die betrokkenheid minder en minder. Na het vertrek van de medicus uit het zorgmanagement, dreigt het vertrek uit de inhoudelijke zorg. Steeds meer taken worden – al dan niet officieel – gedelegeerd aan verpleegkundigen. Deze hebben daartoe speciale expertise ontwikkeld. Dit is een regeling, die de zorg efficiënter moet maken en om die reden de arts meer op afstand zet. Zorgaanbieders zien daarmee hun kans extra inkomen te genereren: declareer het handelen van de arts, welke door een goedkopere kracht wordt uitgevoerd. Huisarts van Montfort merkt daarover op, dat de patiënt er vroeger van op aan kon, dat hij een arts aan zijn zijde vond. En dat was geruststellend. Die geruststelling is er voor de patiënt niet meer. En het wordt nog erger.
Inmiddels is het meeste werk van de verpleegkundigen overgenomen door verzorgers. De logisch volgende stap is recentelijk aangekondigd, namelijk dat het werk van verzorgers door familie of vrijwilligers dient te worden overgenomen. In een gesprek over de zorg aan bejaarden in een verzorgingstehuis meldt een dochter, dat ze regelmatig haar zeer oude, levensmoede moeder bezoekt. In dat tehuis zeggen ze blij te zijn, dat er zo iemand aan het bed zit. De toen nog demissionaire minister van Volksgezondheid was – in die functie – bij het gesprek aanwezig. Hij zegt dat het fijn is dat mevrouw als vrijwilligster (!) haar moeder regelmatig opzoekt, want anders moeten de verzorgers worden gebeld! Die zijn er, in de opvattingen van de minister, blijkbaar niet voor de zorg en aandacht voor kwetsbare ouderen. Nee, waarschijnlijk moeten ze het licht op tijd uit doen; dat leidt tot efficiëntie winst.
Niet alleen de arts verliest zijn rol, ook het kind. Het is tegenwoordig in Nederland blijkbaar vreemd als een kind zijn bejaarde ouder in een verzorgingstehuis regelmatig op zoekt. Het ‘opbergen van een ouder’ is een proces, dat reeds enige tijd aan de gang is. Eerder onderzoek toonde aan, dat kinderen hun ouder weinig bezochten, indien deze naar een tehuis was gebracht. Feitelijk lieten nogal wat kinderen hun ouder aan haar lot over. Als een kind nu zijn ouder bezoekt is het ‘vrijwilliger’. De dokter is geen dokter, het kind geen kind. Dit is vanwege financiële overwegingen voor zorgaanbieders mogelijk een wenselijke ontwikkeling, maar is het dat ook vanuit maatschappelijk perspectief?
De betekenis van het op bezoek gaan is veranderd. Een andere betekenis van ‘op bezoek gaan’ is ontegenzeggelijk een gevolg van andere opvattingen over ‘ik en de ander’ in de samenleving en gaat verder dan bezoek aan een kwetsbare ouder. Een oude opvatting over bezoek was ‘de ander en ik’. Het is meer dan een woordvolgorde. Op bezoek gaan naar een zeer oude, afhankelijke ouder is geen pretje meer. Misschien is het dat nooit geweest, maar het werd gezien als een liefdevolle plicht. Het bezoek maakte elke keer duidelijk hoe goed dat bezoek de afhankelijke ouder deed. Dat te zien deed toen nog deugd. Niet de bezochte staat centraal, maar de bezoeker. In hetzelfde gesprek werd het regelmatig op bezoek gaan gezien als ‘Ik zorg nu voor haar; ze zit in een verzorgingstehuis. Ik heb medelijden met haar’.
Waar de ander eerst centraal stond, is deze nu een vreemde, ook al is het je ouder. Ik sta centraal bij bezoek. In een ander gesprek vertelde een kunstenares ook over haar bezoek aan haar bejaarde, levensmoede moeder. Op de vraag ‘waarom’ was het antwoord, dat ze haar impressies in haar werk verwerkt. ‘Ik kan het gebruiken!’.
In NRC weekblad vraagt Margriet Oosterveen – n.a.v. een kunstexpositie – ‘wie is er nog in staat niet voor zichzelf, maar voor de ander te kiezen?’. Een vraag, die dringend om antwoord vraagt.
In een verzorgingstehuis zorgen professionals voor de bewoners, tenminste tot voor kort. Met de veranderde opvattingen worden het vrijwilligers en kinderen als vrijwilligers. In de zorg staat de patiënt centraal, wordt vaak gezegd. Dat is ook zo: zonder patiënt geen behandeling, geen zorg, dus geen werk voor behandelaar en verzorger. De patiënt staat nog steeds centraal, maar niet meer als een persoon, die kwetsbaar is en geruststelling en zorg behoeft, maar als onwetende en onmondige bron van inkomen. Managers, niet de experts sturen de zorg.
Om dat inkomen (van de managers) te maximaliseren wordt het werk van de dokter door de verpleger gedaan, het werk van de verpleger door de verzorger, het werk van de verzorger door de vrijwilliger. Officieel moet nog geregeld worden, dat familie een vrijwillige zorgplicht heeft; onderdeel van het nieuwe zorgbeleid. De andere verschuivingen zijn uiteraard een zaak van de ondernemende zorgaanbieder en behoeven geen andere regeling. Zo maken de zorgmanagers van Nederland toch nog een beschaafd land: zorg voor eigen volk eerst.