De autonomie van het individu is een groot goed. Het lichaam is een tempel, die alleen met toestemming van de eigen god betreden mag worden. Met de afschaffing van de slavernij werden lijf en leden van bezit ‘eigendom’. Lijf en leden zijn dan van het individu zelf, al gold dat niet altijd voor vrouwen . In alle landen is wetgeving nodig om ongeoorloofde ontwijding van de tempel te verhinderen. Er zijn nog altijd opvattingen, ‘staten’ en ‘religies’ die toestaan lijf of leden te nemen. Met de wetgeving over de autonomie van het individu wordt veelvuldig de hand gelicht, ook in westerse landen. Dat is niet vreemd, want altijd en overal zijn er systemen, boeven en andere meer of minder opgeleide deskundigen, die weten wat goed is voor lijf en leden en weinig scrupuleus vertonen hun doelstelling (onderdrukken, behandelen, stelen, doden) met geweld te realiseren. De autonomie van het individu staat op papier buiten kijf. Het is ook een nieuw geloof: zelfondersteuning. Geloof kent een eigen symboliek met goede en kwade kanten.
Zelfondersteuning heet in het huidige jargon ‘zelf management’. Veertig jaar geleden is in het toenmalige Joegoslavië met zelfmanagement in het bedrijfsleven geëxperimenteerd. Het heeft niet het arbeidersparadijs gebracht dat sommigen er van hadden verwacht. In de Verenigde Staten ontstond ruim twee decennia geleden de beweging ‘nothing about us without us’. Gehandicapten emancipatie met meer succes dan het arbeiderszelfbestuur, maar minder dan vrouwenemancipatie. Voor mensen met chronische aandoeningen is weer tien jaar later het ‘chronic care model’ ontwikkeld, dat ook in Nederland opgeld doet. Mensen met een chronische aandoeningen moeten (leren) zelf hun symptomen, behandeling en gezondheidsrisico’s en alle gevolgen daarvan te ‘managen’. Dus voor zichzelf zorgen, verantwoordelijkheid dragen, zelf dingen regelen die nodig zijn om te leven. Zij moeten de dingen doen die nodig zijn om erger te voorkomen.
Niets nieuws. Erger voorkomen en zelfondersteuning is het zo oud als leven. Het is deels van mensen afgenomen. Cellen, organen, functies zijn erop gericht zich in stand te houden en te doen wat ze behoren te doen. Zo niet dan delven zij hun graf. In de sociale wetenschappen heette dat 50 jaar geleden de theorie van het functionalisme. Planten groeien op door voor zichzelf te zorgen. Bij mensenkinderen is iets meer steun nodig. Maar ook hier wordt verwacht dat zij snel op eigen benen kunnen staan. En het moet gezegd, de meeste mensen doen het zo slecht nog niet; ze redden zich wel. Zelfondersteuning is meestal werkzaam.
Als een mens iets grondig heeft afgeleerd, kost het moeite het weer aangeleerd te krijgen. Er wordt veel moeite gedaan om zelfondersteuning als nieuw ‘model’ te verspreiden. Mensen, die ziek, gebrekkig of misselijk zijn, moeten zelf gaan zorgen voor behandeling en preventie, voor zichzelf zorgen dus. Het is hun eigen verantwoordelijkheid. Dat vraagt geloof in eigen kunnen (empowerment). Dat geloof kan worden geleerd, zoals alle geloof, bij min of meer opgeleide deskundigen. Maar de werking van het geloof moet ook worden ‘bewezen’. Dat is vreemd!
Wanneer is geloof succesvol? Dat hangt van de gelovige zelf af. Een individu wordt bekeerd tot gelovige, in casu tot zelfondersteuner. De zelfondersteuner, een patiënt in dit geval, krijgt een training om te evalueren en te signaleren hoe het met hem gaat. Empowered schakelt de patiënt – afhankelijk van het signaal – anderen (min of meer deskundigen, dat is aan de patiënt) in om al dan niet samen iets te doen of te laten om het signaal te veranderen. De zelfondersteuner (patiënt) is dus zelf verantwoordelijk voor al dan niet behandeling, preventie e.d. en de gevolgen daarvan (amputatie door het niet juist of tijdig signaleren van een wondje bij diabetes, overlijden door een complicatie na niertransplantatie door onvoorziene farmaceutische interactie). Het gevolg is nooit een mislukking. Het is het succes van het geloof. Geloof werkt altijd. Elk eind is goed.
Kwade kanten voor geloof zijn de verkeerde vragen. Vragen of ‘De zelfondersteuner zijn zaakjes goed geleerd heeft?’ of ‘Hij empowered genoeg is?’ of ‘De kwaliteit van de zorg voldoende is’ zijn niet aan de orde. Ook de vraag ‘Is de keuze van de zelfondersteuner verantwoord vanuit professionele kennis en expertise?’ is buiten de orde. Het kost moeite artsen en verpleegkundigen te overtuigen van het succes van zelfondersteuning. Zij begrijpen het niet, zitten vast aan hun eigen deskundigheid en belang. Dus hen moet niet gevraagd worden, tenzij ze het begrijpen. ‘Stellen hulpverleners de patiënt eigenlijk wel centraal?’ is retorisch een goede vraag. Een andere vraag is ‘Zijn er voorwaarden waaronder de zelfondersteuner ‘overruled’ kan worden?’. Rechters en ethici doen hierover uitspraken in schrijnende gevallen. Altijd en overal zijn er zondaars.
Wat achter zelfondersteuning zit is het geloof, dat het de oplossing is voor de huidige problemen in de gezondheidszorg. Daar passen geen verkeerde vragen, want het antwoord kan het geloof ondermijnen. En daar moet tegen worden opgetreden, want zo ver kan de autonomie van het individu niet gaan.