Burgers betalen via belasting op voorhand voor publieke taken. Daarom behoeven deze taken evenals de diensten, die ze uitvoeren en veelal een semi-overheid organisatie zijn, kwaliteit, toegankelijkheid en effectiviteit. Een ‘lastig gesprek’ helpt om dat te bereiken, zo concludeerde de commissie Halsema eind vorig jaar. Dat ‘lastige gesprek’ bevordert de integriteit van de publieke taken en het bestuurlijk apparaat. In dezelfde periode zag de liberale politieke partij zich genoodzaakt een werkgroep ‘integriteit’ in te stellen om handel en wandel van hun bestuurders tegen het licht te kunnen houden. Ongeveer tegelijkertijd adviseerde een werkgroep van de arbeiderspartij een continu gesprek over integriteit: over intigriteit moet men blijven praten omdat de omstandigheden steeds veranderen.
Wat is het probleem met integriteit en waarom is het een lastig gesprek? Twee jaar geleden stelde ik dat het probleem van integriteit is hoe de zeven kenmerken ervan te wegen. Is loyaliteit belangrijker dan eerlijkheid? Gaat onfhankelijkheid samen met loyaliteit? En loyaal en eerlijk t.o.v. wie en wat? Die weging maakt een gesprek over integriteit inderdaad lastig. De kenmerken van integriteit zijn niet per se verenigbaar en kunnen op verschillende niveau’s spelen en dat leidt tot een eenzijdig gesprek.
Deze eenzijdigheid komt onder meer naar voren bij de vraag naar integriteit van het Roemeense bestuurlijk-politieke apparaat, toegespitst op de actuele corruptiebestrijding (na jaren van gedoogbeleid door de EU, die wetgeving vereiste maar geen uitvoering). De aanpak heeft het karakter van een politieke afrekening (en dat is het ook). Het gesprek gaat niet over het al dan niet integer handelen van publieke functionarissen (bestuurders en ambtenaren), maar over de zelfverrijking (bijvoorbeeld EU subsidies ‘weg zetten’ via familiebedrijven) van (nog) actieve politici. Natuurlijk is dit geen integer handelen, maar de discussie richt zich niet op de realisatie van een integer bestuurlijk apparaat, maar op ‘incidenteel’ (de gelegenheid maakt de dief, vooral bij EU subsidies), maar daarmee niet minder systematisch handelen van (nu) politieke tegenstanders. Het is een eenzijdig gesprek, waarvan de uitkomst voorspelbaar (schuldig) is evenals het vervolg: na de volgende ‘nieuwe coalitie’ (met of zonder verkiezingen) is de ander aan de beurt.
In Nederland richt de discussie over integriteit zich op slechts enkele politiek-gerelateerde bestuurders. Is bestuurlijke integriteit in Nederland minder in het geding. Het valt te betwijfelen, maar het ‘format’ is ‘anders’ (slimmer opgezet?). Grote operaties, met name de overgang van publieke taken en organisaties (zoals zorg, openbaar vervoer of bankfuncties) naar een ‘markt-conforme’, maar ook nog steeds ‘semi-overheid’ organisaties, blijven er buiten schot. Dat maakt het gesprek in Nederland ook eenzijdig.
De integriteit van landelijke politici komt in Nederland zelden ter discussie, terwijl ze in de Roemeense media centraal staan. In de Roemeense politiek betreft het een publieke ‘afrekening’ van de heersende partij(en), waarbij aandacht voor nuances of tijd voor afweging ongepast worden geacht. Kan het verschil met de Nederlandse situatie verklaard worden doordat in Nederland politici geen ‘uitvoerende werk’ doen en dus geen ‘vuile handen’ maken? Dus het vuile werk aan anderen overlaten?
De aanpak van ‘integriteit’ (corruptie) is voer voor zowel Roemeense en Nederlandse ‘sociale media’. Daarbij is geen tijd voor afweging en nuancering tussen verantwoordelijkheid en eerlijkheid. Juist die media maken het daarmee een afrekening. Het gaat niet om integriteit maar om sensatie. Dus gaat een ‘gesprek’ over integriteit gaat meestal niet over integriteit, want dat is een (te) lastig gesprek.
Wat maakt een gesprek over integriteit lastig en eenzijdig? Het zijn niet alleen de onverenigbaarheid van kenmerken en de sensatiezucht. Het gaat ook over de kwaliteiten van de gesprekpartner. Een absolute voorwaarde voor een integriteitsgesprek is het vermogen om kritisch te beschouwen. Beschouwingen (denken/oordelen) over integriteit veronderstellen inlevings- en relativeringsvermogen en open staan voor nieuwe inzichten, zoals bij iedere beschouwing. Het vereist ‘nederigheid’ van de beschouwer: kennis over eigen gebreken, gevoel van respect en rechtvaardigheid en anderen (goed of slecht) als gelijken (kunnen) zien. Dus geen ‘kijk mij eens’ a la facebook of ‘ik weet het beter’ a la twitter. Maar die nederigheid is juist afwezig, tenminste bij een van de gesprekpartners: de ‘verdachte’. Hoogmoed komt voor de val. De val wordt door hoogmoed niet (h)erkend. Het integriteitsgesprek komt altijd te laat indien een cultuur is ontstaan van gedogen en een geloof in de markt (‘de markt werkt altijd’). Die cultuur en dat geloof maken een gesprek onmogelijk, dus eenzijdig.