Goed dood

Het is niet altijd eenvoudig om vast te stellen of iemand dood is. Het blijft een arbitrair beslispunt de dood vast te stellen. Ademen lijkt op leven, maar wat als het hart niet meer zelf kan pompen. Zonder hersenactiviteit lijkt een mens dood, maar kan wel in leven blijven. Men kan de dood wensen en soms volgt die ook. Moeilijke situaties en moeilijke beslissingen, mogelijk dankzij het medisch kunnen. Als iemand goed dood is, is het dan ook een goede dood? Onderzoek probeert na te gaan of er sprake is van een goede dood en of de kans op goede dood overal hetzelfde is. Ook dat is moeilijk, nee onmogelijk; vooralsnog.

Het kan niet meer aan de dode gevraagd worden of er sprake is van een goede dood. Het oordeel is in handen van ‘derden’ (familie, hulpverleners). De meeste onderzoekers omschrijven goede dood als de mate van overeenstemming tussen de ‘wensen’ van de dode en de waarnemingen van derden over hoe iemand sterft. Enkele onderzoekers houden het op tijd sterven en zonder lijden. Het blijft een moeilijke afweging: hoe duidelijk zijn de wensen en het lijden van de stervende en hoe onafhankelijk zijn de waarnemingen van derden. Omdat de derden eigenlijk geen derden zijn maar – in diverse vormen – altijd betrokken, moet aan die onafhankelijkheid in ieder geval getwijfeld worden.  Een ‘goede dood’ vast stellen zegt meer over hoe ‘derden’ het dood (zien) gaan ervaren dan of er ‘feitelijk’ sprake is van een goede dood.

Het kan nog moeilijker. De Economist Intelligence Unit, een afdeling van het weekblad The Economist, is nagegaan waar de kans op een goede dood het grootst is. Hoe komt men op de idee! Waarheen om goed dood te gaan. De beste plaats is het Verenigd Koninkrijk, misschien niet verwonderlijk gezien de herkomst van het blad. Nederland staat in de top tien (plaats 7 tussen Oostenrijk en Duitsland). Interessanter is de vraag hoe kan de beste plek voor een goede dood worden vast gesteld als de goede dood zelf arbitrair is. De Intelligence Unit heeft 4 categorieën en 24 indicatoren om de ‘Quality of Dead Index’ vast te stellen. Nadere inspectie van de index doet huiveren voor dood gaan in de top tien.

Goed dood gaat men als er een basale ‘End-Of-Life-Care’ omgeving (categorie 1) is (hoeveel wordt uitgegeven aan de gezondheidszorg; hoeveel dokters zijn er per 1000 doden (doden toegeschreven aan ongelukken tellen niet mee); hoeveel bejaarden wonen er; hoe hoog is de levensverwachting. Hoe rijker, hoe ouder, hoe duurder des te beter zijn de basale voorzieningen om dood te gaan volgens de index), als ‘End-Of-Life-Care’ voorzieningen beschikbaar zijn (categorie 2)(hoeveel palliatieve zorg voorzieningen per miljoen bejaarden; worden er vrijwilligers ingezet bij het dood gaan; heeft het land een palliatief zorg beleid. Veel is goed, weinig is slecht. Euthanasie beleid telt niet), als er veel publieke financiering is in ‘End-Of-Life-Care’ (categorie 3), en als er sprake is van kwaliteit van ‘End-Of-Life-Care’ (categorie 4) (Is de bevolking zich bewust van doodgaan; zijn er veel pijnstillers beschikbaar;  zijn er specialisten in dood gaan).
Op basis van de vier categorieën wordt de kwaliteit van doodgaan gewogen (dus geen knollen met citroenen optellen) vastgesteld. De categorieën geven echter aan dat het niet alleen om doodgaan gaat en dat de index maar deels over kwaliteit gaat. Categorie 4 krijgt wel een groot gewicht: 40% van de totaal score tegenover kosten 15%, basale omgeving 20% en beschikbaarheid 25%, maar meet ook niet de kwaliteit van doodgaan.
De index leert dat het blijkbaar niet goed dood gaan is in een land waar veel jonge mensen wonen of waar de bevolking niet steeds aan dood gaan denkt of waar men veel uit eigen zak moet betalen bij het dood gaan (de begrafenis niet meegerekend). Het is ook niet best dood gaan als in dat land een euthanasie beleid is. In de publicatie van de Index worden succes verhalen extra ingekleurd. Zo was dood gaan in Kerala (India) of in Roemenië vroeger een crime, maar volgens de index is het er nu goed toeven voor stervenden. Wij weten in de familie wel beter.

Het blijft gissen waarom The Economist dit soort studies doet en zo slecht doet. Beleidsmakers (in India, in Roemenië; Nederlandse zwijgen vooralsnog over de index) omarmen de gegevens, maar dat is olie op het vuur. Zou dat het antwoord zijn op het waarom?

Blijft over de vraag of het goed is dat iemand dood is? Dat moet wel. Immers, ‘over de doden niets dan goeds’ (‘de mortuis nil nisi bene’) zeggen Nederlanders, Roemenen en (vroeger) Romeinen.

Author: Wim van den Heuvel

W.J.A. (Wim) van den Heuvel is born in Nuenen, the Netherlands. He is professor emeritus of the University of Groningen and of Maastricht University, the Netherlands, but still works as advisor/consultant/researcher. After Grammar School (Dutch: ‘Gymnasium’), he got his masters in Sociology and his PhD (thesis on ‘Adjustment in Nursing Homes’) at Radboud University Nijmegen. After assistant Professor at the Institute of Social Medicine, and of the Gerontology Centre, Radboud University Nijmegen (1969-1975) he was pointed as Director of the Institute of Social Oncology (Dutch Cancer Society, KWF), Amsterdam (1976 -1980). In 1979 Queen Juliana appointed him as Professor of medical sociology, University of Groningen, Faculty of Social Sciences and Faculty of Medicine. In 1989 he also became Scientific Director of the Northern Centre for Health and Research University of Groningen. In the period 2000-2005 he was working as Professor in Rehabilitation and Handicap Maastricht University, Maastricht, also acting as Director General Institute for Rehabilitation Research and as Scientific Director of Research school of Primary Health Care Research (CaRe), Maastricht University. He was visiting professor at Syracuse University USA (1975), the University of Vienna, Austria (1997) and Titu Maiorescu University, Bucharest, Romania (2008). Besides visiting professorships he made study tours to Brazil, Australia, China, Cuba, India, New-Zealand and USA. During his professorship he supervised successfully 61 PhD students. He was project leader of various international research and development projects (financed by EU or the Dutch Ministry of Foreign Affairs), including subjects like developments of primary health care, palliative care, home care for the aged, primary health care, care for specific diagnosis like cancer, rheumatoid arthritis, and spina bifida. These projects included researchers and practitioners from Belgium, Croatia, Czech Republic, France, Germany, Greece, Ireland, Italy, Norway, Poland, Romania, Slovenia, Slovakia, Sweden, Switzerland, and United Kingdom. He received various rewards, including Academy Medal University PJ Safarit, Kosice, Slovakia, Honorary member of Romania Society of Family Medicine/General Practice, Romania, Honorary member of the European Society of Health and Medical Sociology, Honorary member Academy of Medical Sciences, Romania, Academy Medal University of Groningen, The Netherlands, Officer in Royal Order Oranje Nassau, The Netherlands, Siglium University of Krakow. He chaired – and still chairs - various national and international committees all related to scientific research in health care and gerontology.

Leave a Reply

Your email address will not be published.


Required