Publiek vs privaat

De geschiedenis herhaalt zich niet maar wisselingen in historische trends verleiden tot het idee. De strijd tussen publiek en privaat is zo een trend. Een extra complicatie is hier, dat de grens tussen wat publiek en privaat is allerminst vast ligt. Wat nu als publiek domein geldt – het trottoir, de straat, de weg van A naar B – was honderdvijftig jaar geleden geen vanzelfsprekend publiek domein zoals Auke van der Veen in zijn prachtige ‘Het lege land’ toont. Daarbij was ook het begrip publiek niet afgebakend. De Romeinen erkende het belang van de publieke zaak en begrepen daaronder het staatsbelang. De staat was niet identiek met overheid. Wat nu verstaan wordt onder publieke diensten wordt vereenzelvigd met overheidsdiensten, door parlement en wetgeving geaccordeerd. In de periode van ‘Het lege land’ was de koning synoniem voor staat, maar niet voor publiek. Voor de Romeinen was bij gebrek aan een krachtige senaat – nooit bedoeld als volksvertegenwoordiging, maar daarmee was de stem van het plebs niet noodzakelijk machteloos – de machthebber(s) (caesar, triumviraat) de staat; res publica. Publiek was en is een genuanceerd adjectivum: publieke vrouwen waren niet noodzakelijk publiek; de publieke omroep is niet meer toegankelijk dan de private. Publiek is soms zeer privaat en omgekeerd.

De publieke zaak als alleen een zaak van het algemeen belang was een leidend idee, dat na de Franse revolutie in de democratische rechtsstaat met vallen en opstaan vorm kreeg, waarbij de betekenis van rechtsstaat rekkelijk bleef en blijft evenals die van democratisch. De publieke zaak was het juridisch argument voor macht en eigen belang in het Romeinse recht en het bevrijdende (dodelijke) woord in de Franse revolutie. Het absolute liberalisme en socialisme als ‘verdedigers’ van het algemeen belang bleken niet in staat de publieke zaak te dienen. De democratische rechtstaat creëerde in de tweede helft van de vorige eeuw welvaart en de verzorgingsstaat. De laatste decennia is deze vormgeving van de publieke zaak (weer) in de verdachtenbank terecht gekomen. Het nieuwe toverwoord is privatisering. Een ‘revolutie’, die de samenleving terugbracht naar haar ‘zijn’ van duizenden jaren geleden; terug naar de markt die in die duizenden jaren geen rechtvaardige samenleving heeft kunnen bouwen. Publiekprivate samenwerking in beleid, investeringen, onderzoek is het nieuwe geloof. Als de overheid (deel)taken overdraagt aan marktpartijen wordt de handelskracht en het innovatief vermogen van de markt gebruikt om het algemeen belang beter te dienen. Het zou kunnen.

Nu is de idee van privatisering met een gereguleerde markt om het algemeen belang te dienen niet zo nieuw. Menig Romeins staatsman handelde in die geest; zij hadden dit weer van de Carthagonezen. Algemeen belang kwam mits handig gespeeld overeen met eigen belang. Invloedrijke burgers, notabelen en later de adel hebben zo altijd ook het algemeen belang gediend
Het neoliberalisme (een serieuze economische stroming in de jaren dertig van de vorige eeuw, met name ontwikkeld door de Oostenrijkse school; Hayek) zag een rol voor de overheid om een marktmechanismen – gereguleerd – in te zetten voor welvaartsontwikkeling. Interessant is hier echter de notie van Hayek, dat binnen de stimulering van markt en concurrentie door de overheid dezelfde overheid oog diende te hebben voor het tradities en gewoontes, die immers ontwikkeld zijn om de samenleving optimaal te laten functioneren. Het ging en gaat bij publiekprivate samenwerking om de balans.

Privatisering zou de publieke zaak innovatiever, effectiever en vooral efficiënter dienen en deze daarmee teruggeven aan de burger. Wat was er fout gegaan met de welvaart/verzorgingsstaat? Het begon zo mooi in de tweede helft van de vorige eeuw (realisatie van de democratische rechtstaat). Publieke diensten waren voor iedereen én van iedereen. Het openbaar vervoer was voor en van iedereen; iedereen was betrokken bij het wel en wee ervan. Zichtbaar deed iedereen zijn best ook al gingen zaken soms fout. Er bleef waardering voor de inzet van de dienstverleners. Conducteur, buschauffeur, treinmachinist, politieagent, onderhoudsmonteurs, ja zelfs burgenmeester, waren beroepen waar de beoefenaar trots op kon zijn en waar menig kind van droomde. Met recht, want het was verantwoordelijk werk ten dienste van het algemeen belang; niet in eigen belang, niet voor de aandeelhouder. Er werden eisen gesteld aan kennis, maar bovenal aan bekwaamheid, beschikbaarheid en geschiktheid voor publieke dienstverlening (cfr publieke vrouwen). Dezelfde kwaliteiten golden evenzeer voor onderwijzers (‘meesters’) en verpleegkundigen (‘zusters’) en zelfs voor artsen ( ‘dokters’) en niet de dominees en pastoors vergeten. Ook al werden deze publieke diensten door non-profit organisaties of personen zonder dienstverband uitgevoerd, er was geen twijfel over de bekwaamheid en beschikbaarheid, noch over de juiste kennis en houding. Natuurlijk ging er wel eens iets fout, soms meer dan ‘iets’. Het bleef mensenwerk en dat waren we allemaal. Wat er fout is gegaan? We zijn van burgers klanten geworden. Daarom moest het anders.

De publieke zaak, het algemeen belang, het functioneren van de samenleving als samenleving van mensen staan niet meer voorop, maar het ‘ik’. Tradities, delen van waarden en normen met andere mensen, zijn niet meer in tel. Bij ‘ik’ hoort mijn belang, mijn private zaken, vooraan en op de markt kan ‘ik’ terecht; ben ik koning. Dus wordt de publieke zaak aan de markt gegeven. Geprivatiseerd: dus efficiënter, klantgerichter, meer voor de ondernemer en minder voor de koning. Koning Willem I veronderstelde ondernemer en koning als identiek en handelend in het algemeen belang; een oude Italiaanse zienswijze. Er is niet veel nieuws onder de zon.

Evenmin nieuw is, dat als de publieke zaak wordt geprivatiseerd – voor koning of ondernemer – de burger toen en nu om begrijpelijke redenen zijn interesse in de publieke zaak verliest en daarmee zijn zorg om de publieke zaak. De ruggengraat van de samenleving – de publieke zaak verankerd in tradities en gewoontes, vormgegeven in openbaar vervoer, vuilnisdienst, zorg, voetbalclub, bewaakt
door deskundigheid en respect – is niet meer van ‘ons’, maar een product op de markt. Onverschilligheid van de vroegere deelgenoten is een begrijpelijk gevolg met als consequentie de moedeloosheid en het vertrek van de voormalige dienstverleners. Tegenover het ‘ík’ en de ‘gereguleerde markt’ staat echte dienstverlening – gedeelde verantwoordelijkheid voor het algemeen belang – machteloos. Er ligt een kern van waarheid in de stellingname van Tocqueville , dat democratie tot individualisme leidt, omdat deze (op termijn) de onderlinge afhankelijkheid doet afnemen. Solidariteit, aangestuurd door de staat vanwege het algemeen belang, was daar in de vorige eeuw een remedie tegen, maar heeft op de markt geen kans.

De staat – de verdediger van het algemeen belang – heeft zichzelf buiten spel gezet. Erger nog, de staat handelt zelf als marktpartij en daarmee is de publieke zaak in het geding. De staat honoreert het  egoïstische gedrag (ivf in de ‘beschaafde wereld’) en probeert de burger tot ‘correct gedrag’ te verleiden door premies en prijzen (in Nederland wordt gastouderschap door oma/opa, wat men gratis deed, vergoed met geld; in Roemenië krijgt de familie die zijn familielid begraaft – een sterke familietraditie daar – tegenwoordig daarvoor betaald), niet door regelgeving en normen en handhaving daarvan. Oude gebruiken (zorgen voor elkaar, van oppassen tot begraven) veranderen in profijtelijke producten. De staat  – onmachtig om de publieke zaak zelf te behartigen – wordt ondernemer en verkoopt de publieke zaak. Overheidsdiensten zijn te koop. De burger vervreemdt verder van het algemeen belang; hij gebruikt zorg (nodig of niet) omdat het ‘gratis’ (‘ik heb er toch voor betaald’) is en ziet gezondheid als een recht niet meer als zijn eigen verantwoordelijkheid (plicht). De trein is niet meer van ons, maar van de ondernemer; laat die maar zorgen dat alles schoon is.

Hoe het evenwicht tussen publiek en privaat te herstellen ter realisering van een menselijkere samenleving vraagt een nieuwe visie. Tot dan  blijft de staat besmet door winstbejag (‘de investeringen komen met rente terug’; ‘het  kost de belastingbetaler geen cent’), maar de burger betaalt nu al het gelag. Gelach klinkt in private paleizen.

Author: Wim van den Heuvel

W.J.A. (Wim) van den Heuvel is born in Nuenen, the Netherlands. He is professor emeritus of the University of Groningen and of Maastricht University, the Netherlands, but still works as advisor/consultant/researcher. After Grammar School (Dutch: ‘Gymnasium’), he got his masters in Sociology and his PhD (thesis on ‘Adjustment in Nursing Homes’) at Radboud University Nijmegen. After assistant Professor at the Institute of Social Medicine, and of the Gerontology Centre, Radboud University Nijmegen (1969-1975) he was pointed as Director of the Institute of Social Oncology (Dutch Cancer Society, KWF), Amsterdam (1976 -1980). In 1979 Queen Juliana appointed him as Professor of medical sociology, University of Groningen, Faculty of Social Sciences and Faculty of Medicine. In 1989 he also became Scientific Director of the Northern Centre for Health and Research University of Groningen. In the period 2000-2005 he was working as Professor in Rehabilitation and Handicap Maastricht University, Maastricht, also acting as Director General Institute for Rehabilitation Research and as Scientific Director of Research school of Primary Health Care Research (CaRe), Maastricht University. He was visiting professor at Syracuse University USA (1975), the University of Vienna, Austria (1997) and Titu Maiorescu University, Bucharest, Romania (2008). Besides visiting professorships he made study tours to Brazil, Australia, China, Cuba, India, New-Zealand and USA. During his professorship he supervised successfully 61 PhD students. He was project leader of various international research and development projects (financed by EU or the Dutch Ministry of Foreign Affairs), including subjects like developments of primary health care, palliative care, home care for the aged, primary health care, care for specific diagnosis like cancer, rheumatoid arthritis, and spina bifida. These projects included researchers and practitioners from Belgium, Croatia, Czech Republic, France, Germany, Greece, Ireland, Italy, Norway, Poland, Romania, Slovenia, Slovakia, Sweden, Switzerland, and United Kingdom. He received various rewards, including Academy Medal University PJ Safarit, Kosice, Slovakia, Honorary member of Romania Society of Family Medicine/General Practice, Romania, Honorary member of the European Society of Health and Medical Sociology, Honorary member Academy of Medical Sciences, Romania, Academy Medal University of Groningen, The Netherlands, Officer in Royal Order Oranje Nassau, The Netherlands, Siglium University of Krakow. He chaired – and still chairs - various national and international committees all related to scientific research in health care and gerontology.

Leave a Reply

Your email address will not be published.


Required