Zorg om preventie

Preventie kan veel zorgen van burgers en zorg voor burgers wegnemen. In Nederland is door de eeuwen heen preventie ontwikkeld in een combinatie van individuele verantwoordelijkheid en saamhorigheidsgevoel. Schone melkbussen, gezamenlijke dijken voorkwamen veel ellende. De combinatie is veranderd; de negatieve gevolgen voor de volksgezondheid worden zichtbaar. Voorkomen is beter dan genezen geldt niet meer. Over het belang van preventie was meestal – ook in Nederland – weinig discussie. Studies wijzen op het individuele belang, de  maatschappelijke winst en de financiële voordelen van preventie. Nu gaat de discussie over de vraag wie verantwoordelijk is voor preventie. Twee standpunten staan tegenover elkaar; enerzijds het ‘belang van het algemeen’, anderzijds ‘eigen verantwoordelijkheid’. Het eerste is anderhalve eeuw leidend geweest, maar wordt vanuit de tweede opvatting als betuttelend en bemoeizuchtig gezien. In dat debat wordt te weinig rekening gehouden met de gulden middenweg. Dat is zorgelijk voor de toekomst van preventie.

Honderdvijftig jaren geleden kwam men – op basis van wetenschappelijk onderzoek en politieke ideologie én uit praktisch belang – tot de conclusie dat gezondheidspreventie een taak van de overheid was; een taak in het belang van het algemeen.  Het succes van preventie sindsdien is onmiskenbaar toe te schrijven aan collectieve maatregelen: riolering, zorg voor schoon drinkwater, bescherming in de werkomgeving, dragen van autogordels, veilige voedingsmiddelen, aanwezigheid van rookvrije ruimtes, etc. Het succes is onmiskenbaar: verdwijnen van besmettelijke ziektes, afname van infectieziektes, vermindering van dodelijke ongevallen, van te laat ontdekte tumoren etc. Tabaksbestrijding in Nederland alleen al is goed geweest voor het voorkomen van vele duizenden doden. (De accijnsinkomsten worden hier buiten beschouwing gelaten.) De meeste collectieve maatregelen voor preventie zijn stimulerend voor infrastructuur en veiligheid en beschermend tegen risico’s, die de mogelijkheid – en daarmee de verantwoordelijkheid – van het individu te boven gaan. Ook maakten die maatregelen de burgers bewust van wat zij zelf konden bijdragen aan preventie: handen wassen, tanden poetsen, steriliseren, zakdoek gebruiken, veilig vrijen, tijdige controle etc.

Recentelijk heerst de opvatting, dat gezondheidspreventie een zaak is van de burger zelf. Collectieve preventiemaatregelen voor gezondheid zijn een teken van een bemoeizuchtige en betuttelende overheid. Dit tast de individuele vrijheid en verantwoordelijkheid aan. De burger kan zelf (uit)zoeken wat goed is voor hem . Geen dure overheidscampagnes voor gezond leven, op internet is het gratis te vinden. Bemoeizucht is niet in het ‘belang van het algemeen’ is de onderliggende opvatting. Integendeel, de collectieve maatregelen hebben de burgers afgeleerd hoe zelf voor gezondheid te zorgen. De periodieke controle op cariës maakte snoepen bijna risicoloos, dus is snoepen gebruikelijk. De gevolgen zijn desastreus voor de ontwikkeling van het gebit. Maar ja, gezondheidspreventie is primair een individuele verantwoordelijkheid, waar de overheid beter af kan blijven, is de heersende mening.

De gulden middenweg doet recht aan beide opvattingen. Algemeen gesteld dient de overheid in een democratie het belang van het algemeen; zij beschermt de burger ook tegen diens zin. Niet alleen in het belang van het algemeen, maar ook wanneer deze burger redelijkerwijze de verantwoordelijkheid voor een schone omgeving, een veilig product, voor goede zorg individueel niet kan dragen. Dus legt de overheid plichten op, maar geeft zij ook rechten.
De gulden middenweg. Aan de ene kant zijn collectieve preventiemaatregelen op bepaalde terreinen wenselijk of nodig. De twee belangrijkste redenen hiervoor zijn: het preferente belang van het algemeen en de onmogelijkheid van de burger om verantwoordelijkheid te dragen. Maar alertheid is geboden. Onder invloed van kennis, ervaringen, mogelijkheden en normen verandert de wenselijkheid of de noodzaak van collectieve maatregelen. Het belangrijkste gevaar is, dat burgersafhankelijk worden van collectieve maatregelen en zo hun eigen verantwoordelijkheidverliezen. De noodzaak of wenselijkheid van collectieve maatregelen dient steeds getoetst te worden. Het subsidiariteitsbeginsel is ook op individuele burgers van toepassing als het om gezondheid en welzijn gaat. De burger heeft het recht en de plicht op vrijheid en eigen verantwoordelijkheid. De toets is of de inperking van vrijheid gerechtvaardigd is in het belang van het algemeen of vanwege de onmogelijkheid om de eigen verantwoordelijkheid te dragen. De toets vereist kennis over en inzicht in gedragskeuzes en keuzemogelijkheden van burgers en over/in risico’s die het belang van het algemeen bedreigen. Beleidsmakers kunnen met de toetsuitkomsten het beleid preciseren. Kennis en inzicht zijn primaire voorwaarden zo maakt de geschiedenis duidelijk. De zorg om preventie is dat deze voorwaarden niet meer worden gerealiseerd.

Maar er is meer reden voor zorg. Het eventueel invoeren of afschaffen van collectieve voorzieningen onder het argument van ‘in het belang van het algemeen’ respectievelijk  ‘bemoeizucht en betutteling’ vereist ook een grondige afweging, omdat de indirecte en lange termijn gevolgen aanzienlijk kunnen zijn. Men kan de onderwijsplicht als betuttelend zien en voorschrijven van deelname aan een vaccinatieprogramma als bemoeizucht, maar zonder onderwijsplicht zou de huidige welvaart ondenkbaar zijn en zonder vaccinatieplicht zou de kindersterfte aanzienlijk zijn. Over de indirecte gevolgen van recente ideeën om het preventiebeleid te veranderen is onvoldoende bekend. De lange termijn gevolgen zullen achteruitgang in de gezondheidstoestand van de bevolking zijn. Deze negatieve gevolgen komen voort uit het beleid van deze eeuw.

De burger is de laatste decennia steeds meer gaan verwachten en vervolgens eisen van de overheid. De idee is populair, dat de omgeving zo moet worden ingericht, dat de burger zich ‘vanzelf’ op de juiste wijze gedraagt, ‘vanzelf’ het gezonde product kiest (‘nudging’). (De onmondigheid ten top?.) De burger hoeft niets te doen, doet niets en doet niet mee als de weg niet geplaveid is. ‘Voor eigen bestwil’ is niet meer genoeg. Het moet gemakkelijker én leuker worden. De schoolomgeving dient lekkernij (snoepgoed en vette happen) vrij gemaakt (niemand denkt eraan de kinderen te leren dat het geen lekkernij is). Tot meer bewegen is de risicowerknemer bereid als de baas het betaalt. Van rookverslaving wil men misschien afkomen, maar de zorgverzekeraar dient de cursus ‘stop met roken’ en de nodige medicamenten te betalen. En de huisarts moet het ‘controleren’. De baas en de zorgverzekeraar betalen. Meer wandelen? Alleen als het wandelpad bij de voordeur ligt. Minder vet eten? Alleen als men het gezonde voedsel gratis krijgt. De kennis ontbreekt echter over hoe de ‘gulzige burger’ – zonder bemoeizucht – weer zelf voor zijn gezondheid verantwoordelijk te maken.

Een kentering is nodig; de burger moet weer worden geleerd zelf gezond te leven , zelf doelen te stellen; ‘er voor gaan’, targets halen. Dat geldt voor werkelozen, scholieren, kwetsbare ouderen, topsporters en revalidanten. Dat gaat echter niet vanzelf. Afleren van afhankelijkheid – is evenals verslaving en verwennerij – een moeilijke weg. De weg om de burger, gezinnen, families te leren weer gezond te leven is een lange weg terug. Terug, omdat Nederland door de eeuwen heen in families en dorpen veel kennis en vaardigheden voorhanden had om gezondheidsrisico’s te vermijden, gezond te eten en voedselproductie veilig te houden. Die weg terug dient in het gepreciseerde beleid geschetst te worden, maar is onvindbaar in de heersende ideeën.
Het woord ‘preventie’ is geen onderwerp op de website van het Ministerie van Volksgezondheid. Een reden temeer voor zorg om preventie.

Author: Wim van den Heuvel

W.J.A. (Wim) van den Heuvel is born in Nuenen, the Netherlands. He is professor emeritus of the University of Groningen and of Maastricht University, the Netherlands, but still works as advisor/consultant/researcher. After Grammar School (Dutch: ‘Gymnasium’), he got his masters in Sociology and his PhD (thesis on ‘Adjustment in Nursing Homes’) at Radboud University Nijmegen. After assistant Professor at the Institute of Social Medicine, and of the Gerontology Centre, Radboud University Nijmegen (1969-1975) he was pointed as Director of the Institute of Social Oncology (Dutch Cancer Society, KWF), Amsterdam (1976 -1980). In 1979 Queen Juliana appointed him as Professor of medical sociology, University of Groningen, Faculty of Social Sciences and Faculty of Medicine. In 1989 he also became Scientific Director of the Northern Centre for Health and Research University of Groningen. In the period 2000-2005 he was working as Professor in Rehabilitation and Handicap Maastricht University, Maastricht, also acting as Director General Institute for Rehabilitation Research and as Scientific Director of Research school of Primary Health Care Research (CaRe), Maastricht University. He was visiting professor at Syracuse University USA (1975), the University of Vienna, Austria (1997) and Titu Maiorescu University, Bucharest, Romania (2008). Besides visiting professorships he made study tours to Brazil, Australia, China, Cuba, India, New-Zealand and USA. During his professorship he supervised successfully 61 PhD students. He was project leader of various international research and development projects (financed by EU or the Dutch Ministry of Foreign Affairs), including subjects like developments of primary health care, palliative care, home care for the aged, primary health care, care for specific diagnosis like cancer, rheumatoid arthritis, and spina bifida. These projects included researchers and practitioners from Belgium, Croatia, Czech Republic, France, Germany, Greece, Ireland, Italy, Norway, Poland, Romania, Slovenia, Slovakia, Sweden, Switzerland, and United Kingdom. He received various rewards, including Academy Medal University PJ Safarit, Kosice, Slovakia, Honorary member of Romania Society of Family Medicine/General Practice, Romania, Honorary member of the European Society of Health and Medical Sociology, Honorary member Academy of Medical Sciences, Romania, Academy Medal University of Groningen, The Netherlands, Officer in Royal Order Oranje Nassau, The Netherlands, Siglium University of Krakow. He chaired – and still chairs - various national and international committees all related to scientific research in health care and gerontology.

Leave a Reply

Your email address will not be published.


Required