Voor markt en dood is iedereen gelijk, maar met een volle portemonnee kan meer halen op de markt en is een gerede kans de dood later te ontmoeten. Ongelijkheid maakt het verschil. Gelijkheid is een democratische illusie meent Tocqueville. Democratie belooft gelijkheid voor iedereen, maar in de praktijk loopt dat anders. Het geloof in en daarmee (alsmaar meer) streven naar gelijkheid leiden uiteindelijk tot frustratie en afgunst; verschil blijft. Bovendien loopt de idee van gelijkheid niet parallel met ervaringen van mensen, hoe graag allen ook gelijk willen zijn (of toch niet?). Niet alleen ziet men ongelijkheid, maar ook de verschillen (talent, kleur, bezit, regio) tussen mensen. Het verschil tussen de traditionele klassen is weliswaar ‘verwaterd’ dankzij zij de kansen op onderwijs, maar er blijft voldoende verschil over. Bijna iedereen wil ook het verschil maken en dus ‘ongelijk’ zijn. Elites tonen het verschil en demonstreren de illusie van gelijkheid op de markt.
De markt maakt gelijkheid theoretisch mogelijk; iedereen heeft de kans; de ‘American dream’. Als de markt voor iedereen gelijk is, worden conflicten (bedrog, frustratie, oorlog) over ongelijkheid daarmee een halt toe geroepen. De realiteit is anders. Feitelijk demonstreert de markt de verschillen, die leiden tot gevoelens van ‘niet eerlijk’, ‘niet fair’. De markt als ‘eerlijkheidsmechanisme’ werkt niet. Toenemend (ervaren) verschil geeft voeding aan ‘excessen’ (bonussen) en aan nog meer frustratie en boosheid. Het wordt ‘onrechtvaardig’ en de reacties zijn dat evenzeer. De verschillen tonen uitbuiting door de markt in de ogen van de ‘have nots’, terwijl de zegeningen ervan geteld worden door de ‘haves’.
Grote verschillen als etalage van ongelijkheid breken de solidariteit in de samenleving. Solidariteit veronderstelt dat zaken ‘fair’, ‘eerlijk’, ‘redelijk’ verdeeld worden. De markt neemt echter zonder compensatie, zonder kans; de wet van de markt is ongelijkheid. De eigen keuze op de markt (als men kan kiezen) biedt vrijheid. Die vrijheid wordt dan ‘mijn vrijheid’, zonder de ander. Vrijheid op de markt is ‘mijn belang’, ‘het gaat om mij’. Ik sta centraal; het is ‘mijn vrijheid’.
Deze betekenis van vrijheid is met schade en schande doorgedrongen tot de persoonlijke levenssfeer, waar ‘traditioneel’ andere waarden golden: familieband, vriendschap, relaties in gemeenschap (buurt, dorp), en burgerschap (onderwijs, zorg, participatie). ‘Mijn vrijheid’ heeft ‘vrijheid’ vervangen. Vrijheid was een gemeenschappelijke vrijheid (‘vrijheid in gebondenheid’); vrijheid bracht mee dat men verantwoordelijkheid droeg voor elkaar. ‘Mijn vrijheid’ leidt tot de eisende burger, die de normen van wat fair, eerlijk of rechtvaardig is steeds verder oprekt met als doel ‘gelijkheid’.
Tot hoever zijn we bereid te gaan om onder het mom van gelijke kansen en rechtvaardige verdeling ‘mijn vrijheid’ absolute prioriteit te geven? Moet een grootmoeder die op haar kleinkind past daarvoor betaald worden? Is extra betaling aan een arts nodig om zeker te weten dat men goede zorg krijgt? Krijgen obese mensen extra geld als zij afvallen? Is wetenschappelijk onderzoek alleen mogelijk als daar extra voor betaald wordt? Wat is er mis met verzonnen data? Waarom zou ik voor mijn familie, mijn kinderen moeten zorgen? Hoezo ben ik verantwoordelijk voor mijn gezondheid?
‘Mijn vrijheid’, die leidt tot ontwaarding van waarden en waarde toekent aan wat intrinsiek waardeloos is, is een overheersend geloof. Het lost signalen van maatschappelijk verval op met meer vrije markt. Daarmee wordt de democratie in de waagschaal gesteld. Op zijn best worden via ‘regulering’ de scherpe kanten (de woekerwinsten, de onbetrouwbaarheid van aanbod) ‘gecontroleerd’, maar gelijkheid blijft uit. Met regulering van de markt wordt de ‘egoïstische burger’ in het gareel gehouden, wordt ‘mijn vrijheid’ gekoesterd, maar is er geen ‘normatieve’ samenleving.
Controle op het wel en wee van de samenleving, op een redelijke verdeling van ongelijkheid, is van alle tijden. Vroeger droegen de elites, echte elites van ‘noblesse oblige’, de zorg voor een redelijke verdeling van ongelijkheid om normatief te grote verschillen te voorkomen. Lukte dat niet dan was de nood aan de man. Elites hadden de samenleving als basis: het ‘geloof’, ‘notabelen’, ‘pater familias’. Niet dat die ‘oude elites’ heilig waren anders had de Franse revolutie geen voedingsbodem gehad. De leuze van die revolutie was echter niet meer markt noch ‘mijn vrijheid’. De leuze was – niet voor niets opgekomen uit het ‘plebs’ na eeuwen ervaring – vrijheid, gelijkheid en broederschap. Het een kan niet zonder het ander. Met die leuze ontstaat volgens Kant een ‘normatieve burger’. De burger die mede verantwoordelijkheid draagt voor belangen van de ander, oog heeft voor diversiteit en oordeelt op basis van morele gronden (rechtvaardig); de burger als elite. De democratie (vrijheid, gelijkheid en broederschap) wees de burger als hoeder aan. In een parlementaire democratie hebben de volksvertegenwoordigers die rol van ‘uitverkorenen’ (eligere = uitkiezen). Zij verkwanselen die taak door de markt centraal te stellen en ‘mijn vrijheid’ te gedogen. De burger moet het dus zelf uitzoeken.
Maar wat is goed en wat is slecht; wat te kiezen op de markt? Kiezen ‘in vrijheid’ vraagt naast informatie om een normatief kader. Dat is de ‘nieuwe elite’, die ‘mijn vrijheid’ bevestigt. De ‘nieuwe elite’ bestaat uit het ‘excellerende’ individu (de zanger, de voetballer, de tienerster, de handelaar, de bankier, de extremist). Iedereen kan dus toonaangevend zijn, nee, moet toonaangevend zijn: ik hou mijn mond niet; het is mijn goed recht. De ‘nieuwe elite’ is dan wekelijks inruilbaar, in stand gehouden door de markt, dus zolang nuttig voor verkoopcijfers. Het verschijnsel van de vluchtige ‘nieuwe elite’ houdt de illusie in stand dat ik het morgen kan zijn: ‘ik ben gelijk’ maar ook geldt ‘ik moet het verschil maken’. Als democratie die inhoud krijgt leidt deze tot frustratie. Natuurlijk leven mensen (in de ‘westerse wereld’) niet meer in ‘gescheiden werelden’ van standen en klassen. Iedereen kan door alle lagen heen bewegen (in theorie; er zijn plafonds en valkuilen). Mensen zien elkaar, imiteren elkaar, willen hetzelfde en zijn afgunstig op elkaar. Met ‘mijn vrijheid’ halen de meesten ‘de top niet’, terwijl de democratie dat lijkt te beloven. Frustratie is het gevolg en wordt zichtbaar in zinloos geweld en stemgedrag (‘ressentimentkritiek’). Het ‘probleem’ (welk probleem?) wordt veroorzaakt door ‘de ander’. De ander is het verschil. Leve de gelijkheid.