Bijna een halve eeuw geleden klonk weer de vraag naar het nut van de wetenschap, zoals die periodiek ook klinkt voor de kunst. Die vraag heeft in kleine stappen ertoe geleid dat wetenschap geen kunst meer is. En tegenwoordig moet kunst door de massa begrepen worden om legitiem te zijn. ‘Men’ moet ‘voelen’ dat kunst en wetenschap een maatschappelijk nut dienen. Toch was er toen nog geen behoefte aan een ‘onderzoeksfabriek’, integendeel, zoals een later bekende Nederlandse politicus in het Gronings universiteitsblad schreef. Zo een fabriek was een gevaar voor de mensheid. Het zou de verdrukte mens niet helpen noch de (verdere) socialistische vorming van de mensheid. ‘L’art pour l’art’ (onderzoek om onderzoek) was uit den boze. De idee dat kennis dient om emancipatie van de mensheid en solidariteit (en daarmee de wereld) verder te brengen werd door Nietzsche als een bedreiging van de ontwikkeling van het individu gezien. Dat inzicht kwam bij de politicus in spe later. En Nabokov zag kunst (en wetenschap?) als een doel in zichzelf, als een esthetisch doel. Het zich mogen laven aan het doel waarheidsvinding zou genoeg zijn. Maar dat was niet ieders visie. Wat brengt al dat onderzoek eigenlijk op, werd toen en is nu de enige vraag. ‘Voor wie of wat’ wetenschap wat opbrengt werd toen en wordt nu als vanzelfsprekend gezien: dat voel je!
De idee van een ‘onderzoeksfabriek’ – niet als plaats voor waarheidsvinding, maar als een productieplaats voor maatschappelijk nuttige waar – heeft langzaam gestalte gekregen via ‘valorisatie’. Hoeveel guldens gaan er in en hoeveel euro’s zal dat opleveren? Orwell gaf aan dat kunst en wetenschap niet blind kunnen zijn voor de maatschappelijke nood, maar moet die nood dan het enig leidende zijn? Zou kennis op zich, waarheidvinding als doel niet evenzeer leidend dienen te zijn?
Het antwoord op de vraag naar het doel van de wetenschap is geformuleerd in de Centres of excellence die samen met het bedrijfsleven eerste het land, dan Europa en mogelijk de wereld vooruit brengen. Het laatste decennium is de financieringsstructuur van het onderzoek aangepast aan die ‘visie’ (Lissabon agenda). Het gaat om producten, waarmee ‘we’ kunnen concurreren. Universitaire bestuurders schreven richtlijnen, die de productiestatus van ‘hun’ Alma Mater moesten verhogen. Geen publicaties in ‘smoezelige blaadjes’. Impact factor en dissertaties tellen. De wetenschapper die zo telt, telt mee: vaste aanstelling, hoogleraarschap. Geen impact factor levert strafpunten op.
Gaat het in de huidige ‘onderzoeksfabrieken’ om nieuwe kennis, om waarheidsvinding? Dat is een dwaze vraag. Het is toch evident dat de producten van de huidige wetenschap zoden aan de dijk zetten. Het werk wordt geciteerd. Kijk naar de impact factor van dat tijdschrift. Zie de samenhang in het onderzoek. Na gevonden te hebben dat mensen met kanker het vaak moeilijk hebben, blijkt dat ook te gelden voor hen met een chronisch hartfalen en ook voor mensen met dementie (hoewel dat niet zo gemakkelijk is vast te stellen). Dat zijn drie wetenschappelijke publicaties in de taal der wetenschap: Engels (!). Een vierde artikel maakt een vergelijking tussen de drie patiëntencategorieën en een vijfde beschrijft dat de familieleden van die patiënten het er ook vaak moeilijk mee hebben. Deze wetenschappelijke producten worden gebundeld in een dissertatie, waarbij in het laatste hoofdstuk bediscussieerd kan worden of en hoe deze mensen zich beter kunnen voelen. Wat moet de dokter doen, wat de verpleegkundige, wat de verzorgingsstaat? De resultaten van die discussie worden zelden gepubliceerd. Hoe zou dat komen?
De universiteit ‘casht’ voor de artikelen en de dissertatie. De jonge wetenschapper heeft zich bewezen, gesteund door zijn professor, die mee deelt in de ‘opbrengst’. Uitgevers – inmiddels online handelaren – spinnen er garen bij. De jonge wetenschappers is bereid enkele duizenden euro’s te ‘investeren’ voor een ‘wetenschappelijk publicatie’. De oude wetenschapper behoedt zich in slaap te vallen.
Wie betaalt krijgt wat hij vraagt. Dus er verschijnen meer artikelen met impact factor en meer dissertaties. Dus zijn er meer tijdschriften met een impact factor nodig. Dus is er een verhitte markt van (online) tijdschriften. Dus leren jonge wetenschappers niet na te denken, maar zo te schrijven dat hun publicaties het redt in de moordende concurrentie. Dus zijn er bureaus, die de jongen wetenschapper daar – tegen betaling – bij helpen. De impact factor is de olie voor de onderzoeksfabrieken. De prijs is hoog. De cirkel is rond en het beleid een succes: het maatschappelijk nut van de wetenschap is een feit; dat voel je. Met waarheidsvinding en ‘l’art pour l’art’ heeft het niets (meer) te maken; ook niet met wetenschap, maar de markt werkt.