Aanpassing is een basis vereiste voor leven. Het organisme, dat zich het beste aan veranderende omstandigheden kan aanpassen, maakt de meeste kans op overleven. Succesvol aanpassen is natuurlijke selectie; de slimste is de sterkste. Overleven vraagt flexibiliteit en verandering. Het resultaat is variatie. Dat geldt ook voor mensen. En die variatie aan mensen is een prettig verschijnsel: vrouwen en mannen, ouders en kinderen, gelovigen en ongelovigen etc. De variatie aan mensen moet, dank zij ‘onze beschaving’, beschermd worden in wetgeving: ‘human rights’ en recht op gelijke behandeling.
Te weinig variatie boezemt angst in, maar teveel variatie ook. Te veel mensen met een Marokkaanse afkomst in een wijk, maakt menig wijk tot probleemwijk, tenminste volgens ‘anderen’. Maar teveel buitenlanders verspreid over Nederland schijnt ook niet goed te zijn, tenminste volgens ‘sommigen’. Te weinig variatie leidt tot vervreemding naar buiten (gettovorming), te veel variatie tot vervreemding naar binnen (anomie).
Het verschijnsel, dat een soort, de mens, steeds ouder wordt – dank zij aanpassing eerst aan de omgeving en later van de omgeving – is al eeuwen gaande. In de zogenaamde westerse wereld is deze ontwikkeling de laatste 50 jaar om bekende redenen in een stroomversnelling gekomen. Dus niets nieuws onder de zon zouden slimmerds denken. Politici zien dat nu pas.
Dus: ouderen dreigen een last te worden, de zorg voor ouderen wordt onbetaalbaar evenals de AOW, ouderengetto’s moeten worden voorkomen. Het is tegenwoordig dagelijks te lezen. En gerontologen zien hun kans schoon en pleiten – redelijk laat – voor een Deltaplan. Is er eenprobleem? Ja, volgens dezelfde ‘anderen’ en ‘sommigen’. Maar ouderen zelf hebben geen probleem. Integendeel. Een uitzondering. Wie onder de ouderen wel een probleem maken zijn de vroegere beleidsmakers. Zij hebben geen tijd gehad te leren van het leven. En spelen nog te graag een viool. En juist zij worden gevraagd als ‘ouderen’ te participeren in allerlei gremia.
Ouderen van nu, de uitzonderingen zijn genoemd, hebben veel kwaliteiten. Zij zijn erin geslaagd in twee generaties een kwart generatie ouder te worden. Ze hebben hun gedrag en omgeving – met steun van weer anderen – redelijk aangepast aan hun behoeften; zij zijn de ‘sterksten’, dus slimmerds. Bovenal hebben zij als categorie een unieke kwaliteit: hun onderlinge variatie is enorm. Die decennia lange opgebouwde variatie, gebaseerd op kennis, ervaring en reflectie, lessen van het leven, herbergt een schat aan wijsheden, die bij een individuele oudere – zoals een emeritus professor – wel eens als eigen wijsheid overkomt; en dat is het ook. Die bron van wijsheden moet gebruikt worden; zo snel mogelijk. Het waarborgt meer kwaliteit van bestaan voor allen.