Politiek beoogt ordening te brengen in de maatschappij en (bij)sturing te geven daar waar nodig in het belang van maatschappij en burgers. Lukt dat ook? Dienen de doelen – direct of indirect – die belangen? Zijn de maatregelen om de doelen te realiseren uitvoerbaar en doeltreffend? Met het vaststellen van een maatregel is de vraag beantwoord, zo zou men denken. Waarom zou de politiek een maatregel opleggen, die niet uitvoerbaar is of de burger schaadt? Dat gebeurt niet of toch wel ? Een volgende vraag is: wordt de maatregel uitgevoerd zoals beoogd (en zo nee, waarom niet), gevolgd door: worden de beoogde doelen door de maatregel bereikt? Beantwoording van deze vragen is essentieel voor de legitimiteit van en vertrouwen in de politiek. De politiek kan echter niet zelf antwoord op die vragen geven; de slager keurt ook niet zijn eigen vlees.
Voor de beantwoording van de vragen over doelmatigheid en doeltreffendheid van beleidsmaatregelen is het instituut ‘toezicht’ ingericht. Toezicht is in het belang van politiek en burger. Onafhankelijk toezicht is essentieel voor een democratisch bestel (‘checks and balances’). Toezicht is problematisch als de politiek zelf de uitvoering ter hand nemen. Dat is vragen om problemen. Voorbeelden: UWV, belastingdienst en delegatie van uitvoering naar gemeenten. Van onafhankelijk toezicht met nauwkeurige rapportages kan de politiek (en zijn ambtenaren) leren.
Onafhankelijk toezicht is kwetsbaar vanwege de noodzakelijke relatie tussen politiek en toezicht. Het primaat van ordening en sturing ligt bij de politiek, dus ook de inrichting van het toezicht. De politiek is opdrachtgever en financier voor het toezicht. Het toezicht dient nauwkeurig, betrouwbaar en onafhankelijk te kunnen worden uitgevoerd. Daarom mag de politiek niet in de werkwijze van het toezicht interveniëren en dient het zorg te dragen voor voldoende middelen om de taken uit te voeren. Een dergelijke relatie is niet uniek; ieder wetenschappelijk instituut, dat onderzoek doet in opdracht van een derde, heeft daarmee te maken.
Zo een relatie vereist, dat de doelen (van de politiek in dit geval) helder zijn; zonder heldere doelen is toetsing niet mogelijk. Hetzelfde geldt voor de voorgestelde maatregelen om de doelen te bereiken. Ontbreekt het aan (een van) beide dan is toezicht niet mogelijk. De politiek dient dus na te gaan of aan die eisen wordt voldaan, alvorens het toezicht kan toezien. In theorie kan het toezicht die eisen controleren – alvorens de politiek ‘definitief’ besluit. Het betreft dan een ‘voorgenomen besluit’; dit wordt steeds populairder, wat een teken aan de wand is, dat nader onderzoek vraagt.
Met een ‘toetsing vooraf’ dreigt het toezicht echter zijn onafhankelijkheid te verliezen. Het gaat (even) op de stoel gaat van de politiek zitten. Die ‘toetsing vooraf ’ (zijn de doelen en maatregelen duidelijk en haalbaar, vragen die ieder verstandig mens stelt) is niet de taak van het toezicht, maar van de ambtenaren, die de politiek ondersteunen via de ministeries. Dat vereist vanzelfsprekend deskundigheid op het betreffende beleidsterrein; kennis van inhoud en praktijk. Als die deskundigheid ontbreekt is het gevaar van inadequate maatregelen groot.
Ambtelijke deskundigheid (niet alleen in wetgeving, maar ook in uitvoering) is van groot belang om de kwaliteit (doel en uitvoering) van beleidsmaatregelen te ‘beschermen’ tegen het ‘opportunisme’ van de politiek. In 2012 concludeerde een commissie van de Eerste Kamer, die privatiseringen onderzocht ‘Politici weten niet meer waar ze precies over gaan’. Naast gebrek aan kennis ter zake speelt het eigen en/of partij belang een rol bij de beleidsvoornemens in de politiek.
Dit vraagt om ‘stevige ambtenaren’. Ambtenaren die inhoudelijk deskundig (dienen te) zijn, de politiek informeren, gebaseerd op kennis en feiten, ook al is dat de politiek (op dat moment) niet welgevallig. Ambtenaren zoeken niet naar oplossingen voor ‘onwelgevallige’ situaties om de politiek te ‘helpen’.
De ‘stevigheid’ van ambtenaren lijkt problematisch. In 2019 tekende de NRC het volgende statement van Tjibbe Joustra op: ‘We hebben een systeem gebouwd dat ervaring en deskundigheid in de ambtelijke top weg organiseert’. Dat komt overeen met mijn ervaringen met de ambtelijke top in het afgelopen decennium. Waar is de betrouwbare, deskundige, ambtenaar met praktijk ervaring (op het betreffende terrein) gebleven? Behalve dat de ambtenaar het niet kan, durft deze misschien ook niet (meer) te rapporteren over de risico’s en tekortkomingen van een voorgenomen beleidsplan?
Als de ambtenaar zwijgt, wordt een onafhankelijke rapportage van het toezicht nog essentiëler, maar tegelijkertijd neemt de druk van de politiek op die rapportage toe. De onafhankelijkheid van het instituut toezicht komt dan in het geding! De incidenten zijn er: soms halen die de publiciteit (WODC, Gezondheidsraad, Openbaar ministerie, Jeugdzorg), veelal niet!
Het is vanzelfsprekend uit den boze, dat er vanuit de politiek (of zijn ambtenaren) druk op het toezicht wordt uitgeoefend om de uitkomsten ‘aan te passen’. De politiek is daar wel toe geneigd omdat bang is voor ‘gezichtsverlies’ of niet te ‘scoren’.. Het toezicht kan er ‘gevoelig’ voor zijn, omdat het financieel volledig afhankelijk is van de politiek. Wordt het toezicht onder druk gezet door politici en ministeriële ambtenaren? Als deze vraag gesteld moet worden – en dat is nu het geval – dan kan er geen twijfel zijn over de noodzaak van onderzoek naar ‘politiek toezicht’!