De Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF) stelt bij monde van haar directeur in een interview over leefstijl recentelijk dat niet alles voorkomt uit leefstijl. Met alles bedoelt ze ongezondheid, ziekte, gebreken. In dat kader wijst zij op het paternalisme van gemeenten en dokters die vertellen wat je wel (gaan werken als men geen inkomen heeft, gezonder eten, meer bewegen) en vooral niet moet doen (te veel geld uitgeven, niet roken, geen tussendoortjes). Daar heeft ze geen goed woord voor over. Gemeenteambtenaren of ziekenhuismedewerkers moeten zich daar niet mee bemoeien. Dat is paternalisme en paternalisme is fout. Iets anders is als een organisatie (ziekenhuis of school) ongezond eten in de kantine verbiedt. Dat is geen paternalisme en dat is goed. Het onderscheid tussen goed en fout paternalisme is blijkbaar individu (fout) of organisatie (goed). De ene persoon moet zich niet ongevraagd met de andere persoon bezig houden. Zoek het zelf maar uit, is een opvatting die ook bestuurlijk te vaak wordt gehoord. Voor patiënt of consument wordt het daarmee niet eenvoudiger. Zou paternalisme soms niet wenselijk zijn?
Paternalisme is afgeleid van de rol van de pater familias, die als hoofd van de familie beslissingen neemt voor en over de (andere) familieleden. De pater familias ziet als een goed voogd toe op leven en welzijn van de familieleden en bewaakt de familiebelangen en bezittingen. In de westerse cultuur was dat meestal de vader (pater), maar in andere culturen is het de moeder (mater); dus daar is sprake van maternalisme. Het laatste schijnt minder ernstig dan het eerste, hoewel de argumentatie daarvoor ontbreekt.
De negatieve betekenis van paternalisme heeft te maken met de idee dat bevoogding identiek is met vrijheidsberoving of tenminste ‘betutteling’ van de vrije burger. Dit idee is opgekomen met de ideologie van het neoliberalisme en overheerst ruim tien jaar het denken in de bestuurlijke vormgeving van semipublieke dienstverlening (gezondheidszorg, infrastructuur, sociale zekerheid). Zoals Tonkens toen al aangaf: daarmee wordt de kern van deskundigheid van beroepen (in casu de gezondheidsprofessional) in de kern geraakt ter discussie gesteld en vooral de basis van dat beroep: rechtvaardigheid en vertrouwen. Landman spreekt in zijn weblog over de angst voor het paternalisme, angst om door de ander gedomineerd te worden (wat geen paternalisme is), dat geleid heeft tot de megalomane ik.
Geen bevoogding door een ander is de ‘norm’. In het recht is bevoogding een taak door een (handelingsbekwaam) persoon om een ander (persoon of groep, vreemde of familie) bij te staan en – zo nodig – voor hem/n te handelen c.q. kaders voor het handelen van die ander voor te stellen. Bevoogding is zorgen voor de ander en daar verantwoordelijkheid voor nemen en zijn. Of het pater of mater is het gaat om be- en vertrouwbare zorg voor de ander, zorgvuldig alles afwegend.
Via wetgeving en regelgeving beoogt de staat niet anders te doen. Daarmee wordt de staat tegenwoordig door velen ook als paternalistisch (of maternalistisch?) beschouwd. Waar bemoeit de staat zich mee? De regels beperken de vrijheid van de burger is de overheersende opvatting in de Nederlandse maatschappij en men gedraagt zich daar naar. Het gevolg is het verlies van de gemeenschap.
Kuneman noemde het gedrag dat voortkomt uit een afschuw van regels (en dus paternalisme?) enkele jaren geleden het dikke-ik gedrag en het bestaan ervan werd recentelijk door premier Rutte beoordeeld als ongewenst. Motorbendes zijn zo een vorm van dikke-ik groepsgedrag en inderdaad daar komt weinig goeds van.
Misschien wordt het tijd voor meer bevoogding, meer paternalisme in gemeenten en zorginstellingen om weer een samenleving op te bouwen, waarin mensen op elkaar toezien en zich mede verantwoordelijk weten voor de ander of die de buurman is of een schipbreukeling. Het stimuleert het debat over het goede en stelt dikke-ik gedrag aan de kaak. Er is geen groter gevaar voor de menselijke samenleving dan het dikke-ik gedrag dat onbesproken blijft en verzwegen wordt.