Zelden zo een mooie regeling gezien als de Nederlandse Ouderdomswet (AOW). Een oude wet voor oude mensen, genoemd naar de oude Drees, tot stand gekomen onder verantwoordelijkheid van minister Suurhoff. De basisgedachte (van buitenlandse makelij), de financieringsvorm (polderachtige solidariteit) en het selectiecriterium (leeftijd) vormen een kunstzinnig drieluik. Een werk om te behouden en trots op te zijn. Het is echter geen museumstuk. Een nieuwe aanpak is nodig. Want de samenleving, waarvoor die ooit bedoeld was, bestaat niet meer.
Met verbazing en onbegrip heb ik het politieke gesteggel van de afgelopen zes maanden proberen te volgen. Evenals de PvdA uitleg, dat het alleen om solidariteit gaat. Als het daar alleen om gaat zijn ‘reparerende maatregelen’ en andere franjes, die de komende tijd er nog bij worden verzonnen, niet nodig.
Ik vrees, dat ik de huidige argumenten niet begrijp. Dat ligt niet aan mijn achtergrond kennis. In 1993 was ik voorzitter van een commissie, die een advies had voorbereid om de leeftijd van het staatspensioen te verhogen naar 67 jaar. Het voorgenomen advies was de regering onwelgevallig en werd niet in behandeling genomen. De idee werd door de lijsttrekker van het CDA, E. Brinkman, wel verwoord tijdens de verkiezingen. Hij heeft het – ten onrechte – geweten. Het argument toen was: een nieuwe aanpak is nodig. Dat wordt nu, ook in het regeringsstandpunt, niet uitgedragen.
Natuurlijk lopen de emoties (weer) hoog op als een nieuwe aanpak uitblijft. Waarom? In de jaren tachtig was er al eens paniek. Het staatspensioenstelsel zou in gevaar zijn. Een commissie onder leiding van Drees jr. adviseerde een individualisering van het staatspensioen. Het stelsel zelf was niet in gevaar. Toen niet, nu ook niet.
Er zijn andere overwegingen om ‘iets’ aan de AOW te doen en dat is al eerder ‘stiekem’ ingezet. Het gaat dan om bezuinigen, beheersen of herverdelen. Vanaf 2010 wordt een pensioeninkomen van 18.000 € boven het staatspensioen fiscaal belast. Een interessant intra-generationele solidariteitsoplossing, die in 1993 niet haalbaar was. Een verhoging van de leeftijd van het staatspensioen naar bijvoorbeeld 67 jaar (ik was in 1993 voorstander van 70 jaar, maar dat was meer bruggen te ver) zou een aardige geste zijn van inter-generationele solidariteit. De combinatie van beide was ook niet haalbaar in 1993.
De begrijpelijke emoties van vandaag leiden tot een (bekende) waslijst van argumenten en cijfers: langer werken is goed, zelf kiezen is goed, vergrijzing is een bedreiging, de betaalbaarheid van de vergrijzing is in het geding, arbeid versus ledigheid, ouderen krijgen geen baan, zwaarte van arbeid, ongelijke ‘genietduur’ van het staatspensioen etc..
De zwaarte van het werk en de ongelijke genietduur zijn anno 2009 relatief hetzelfde als in 1957, maar was toen geen argument om het algemene karakter van het staatspensioen in twijfel te trekken. Integendeel, het is de basis van solidariteit. Genietduur en zwaarte snijden pas hout als het levenseinde met zekerheid vooraf en de causale gevolgen van werkzwaarte eenduidig zijn vast te stellen. Dat is niet zo en daarom is gekozen voor een algemene wet ongeacht het risico; een kunststukje. Wil men risico meewegen dan is een risicoverzekering het antwoord met ongelijke premies en/of uitkeringen.
Er zijn ook drogredenen in de discussie. Twee voorbeelden. Het eerste, het staatspensioen wordt onbetaalbaar en is dus in gevaar. Zoals gesteld toen niet, nu niet. Cijfers van de organisatie van sociaal-economische samenwerking (OESO) tonen, dat de Nederlandse overheid ongeveer 5% van het bruto binnenlands product aan het staatspensioen uitgeeft. Dat is 2,2% onder het OESO gemiddelde en twee keer lager dan Luxemburg of Zweden. Er is voldoende financiële rek om het staatspensioen te handhaven. Het tweede, het staatspensioen brengt de zorg voor ouderen in gevaar. Wie dat stelt moet een klap met de hamer hebben gekregen. Zorgkosten zijn hoog in het laatste levensjaar van de mens en dat jaar kunnen we tot nu toe pas achteraf vaststellen. Gelukkig. Zorgkosten staan los van de pensioenleeftijd.
Ruim 50 jaar geleden is gekozen voor een algemene voorziening (zonder risicoselectie), omdat een belangrijkere vraag voorlag: “Hoe bouwen we een welvaartsstaat op voor alle burgers, waarbij niemand in nood komt”. En daar zit wat ik niet begrijp. Is er geen oog voor de onderliggende, nieuwe vraag, die beantwoord moet worden: “Hoe geven we een ‘volwassen’ samenleving vorm?” Met volwassen samenleving wordt bedoeld een samenleving waar 25%-30% van de bevolking ouder is 65-70 jaar.
De volwassen samenleving vraagt herschikking van instituties, verworvenheden en omgangsvormen, die voor de verzorgingsstaat ad hoc bepaald werden als een ramp (hongersnood, epidemie, oorlog) de samenleving overspoelde. De opgebouwde verzorgingsstaat moet natuurlijk verbouwd en vervolgens vervangen worden. De verbouwing is in volle gang met de marktideologie als aannemer. Dat brengt niet veel goeds, er wordt meer geplunderd dan vernieuwd. Als troost, het is tijdelijk.
Er zijn politici, die de verbouwing nog niet hebben gemerkt. Dat is zorgelijk.
Het gaat om het nieuwe gebouw en daarin vormen voorzieningen als een staatspensioen een belangrijk fundament. Het is echter maar één van de voorzieningen. Ook hypotheek aftrek, aanstellingszekerheid, werkflexibiliteit, zorgverlof, integratie, zorgplicht, permanente educatie zijn aan de orde. Het gaat dus om de nieuwe rechten en plichten van de burger in een volwassen samenleving.
Jong en oud mogen ook in die nieuwe samenleving niet in nood komen door gebrek aan basisvoorzieningen, nieuwe basisvoorzieningen voor nieuwe problemen zijn nodig. Basisvoorzieningen zijn essentieel. De volwassen samenleving is grotendeels een virtuele samenleving en dat vraagt geheel andere arrangementen. Een visie op hoe tot die volwassen samenleving te bereiken ontbreekt. Daar zou de discussie zich op moeten richten. Een nieuw kunstwerk van menselijk samenleven te maken is de uitdaging. Jammer, dat de huidige ‘leiders’ in de maatschappij die discussie niet eens kunnen starten.