Ageism over ageism

Oud worden was vroeger en nu een droom. Oud zijn – al was het niet heel oud – was vroeger een logische consequentie (‘ouderdom komt met gebreken’) van die droom, maar tegenwoordig een vloek (‘oude mensen zijn een last voor de maatschappij’; ‘zij eten de toekomst van hun (klein)kinderen op’). Over oude mensen bestaan stereotype beelden: ze zijn zwak, star, misselijk, afhankelijk en niet bij de tijd; zij kosten te veel en dragen niets bij. Zij zijn niet productief meer en nutteloos. Ze worden ziek en dement. Kortom, ze zijn een ramp voor Nederland. Het dreigende toenemende aantal demente ouderen wordt vergeleken, volgens een recent plan om iets aan dementie te doen, met de watersnoodramp van 1953 (als er niet tijdig een dijk tegen dementie wordt opgeworpen). Dergelijke stereotypen zijn populair in ouder wordende maatschappijen, dus in EU landen, ook in de ‘beschaafde’ EU landen zoals Nederland. De mogelijke toename van ouderen met een dementiëel syndroom vergelijken met een watersnoodramp versterkt niet alleen de negatieve beeldvorming over oude mensen, maar doet ook geen recht aan de natuurramp noch verheldert dit een adequate aanpak van dementie; integendeel.

Feitelijke discriminatie vanwege hoge leeftijd is een toenemend verschijnsel in Europa en komt meer voor in ‘minder beschaafde’ EU landen, waar de familie overigens – meestal met een groot hart – zorg draagt voor de ‘afhankelijke, vieze en demente bejaarde’. In de ‘beschaafde, westerse EU’ wordt dat anders aangepakt: daar heerst in woord medelijden met die arme oudere en zorgt men metterdaad voor een nette opbergbox (niet te dichtbij liefst). Vol medelijden wordt ‘geshopt’ voor een verpleeghuisbed of een ‘verzorgingsplaats’. Het vinden van een verpleeghuisbed voor een ‘demente’ hoogbejaarde ouder (en er wordt haastig bij vermeld dat ongeveer de helft van de negentig jarigen dement is; ja het is al een ramp) blijkt niet altijd eenvoudig. De verontwaardiging is groot bij de liefhebbende, bed zoekende dochter (zelden een zoon) als blijkt dat het vinden van een ‘geschikt bed’ niet zo eenvoudig is als een hotel boeken, waarbij de verontwaardiging toeneemt als de keuze niet voorziet in drie- , vier- of vijfsterren arrangementen.

Ageism heeft Robert Butler dit verschijnsel genoemd. Lang geleden – in 1975 – vroeg hij zich al af hoe het toch komt dat oud worden en oud zijn zo verschrikkelijk is in de VS. Het is er – daar en hier – sindsdien niet beter op geworden. Integendeel.
Ageism is een combinatie van stereotypen over ouderen en oud zijn, van gebrek aan kennis/informatie (misinformatie, beeldvorming van rampspoed vanwege de vergrijzing) en van discriminerende regelgeving. Alle drie elementen zijn veelvuldig te vinden in de westerse wereld. De gevolgen zijn uitsluiting van ouderen, ongelijke behandeling, discriminatie en misbruik/mishandeling.

Berichten verschijnen regelmatig – veelal ingegeven door persoonlijk ervaringen, d.w.z. ervaringen over het zoeken naar ‘menswaardige zorg op afstand’ voor een oude ouder – over hoe eng en erg het is om oud te zijn en hoe moeilijk het is (waarbij de vraag voor wie onbeantwoord blijft). Schrijvers, journalisten, bekende Nederlanders die hun zorgen voor de zorg om hun oude ouder graag etaleren, wijzen op het ageism; dat uitsluiting en achterstelling van hun ‘subject’ plaats vindt. De toon verraadt echter zelf ageism; de beschrijving straalt (onbewust) ageism uit.

Vooroordelen, één  van de bronnen van ageism, worden versterkt door onvolledige en/of tendentieuze informatie. Het ontslag van oudere werknemers wordt als begrijpelijk (soms als terecht) gepresenteerd, want zij ‘kunnen niet meer mee met de tijd’. Nee, nee, niets ten nadele van de ouderen haast men toe te voegen, maar feiten zijn nu eenmaal feiten. Aangepaste of deeltijd arbeid is misschien nog mogelijk, hoewel de productiviteit dan wel zal dalen. De vraag of die feiten juist zijn komt niet aan de orde. Zij zijn tenminste niet helemaal en zeker niet altijd juist. Een dergelijke boodschap over oudere werknemers lijkt bedoeld om hen te ‘beschermen’ (men heeft het goed voor met de oudere werknemer), maar versterkt juist het ageism.

Ook ‘gerontologische onderzoekers’ kunnen er wat van. Als een gerontoloog de theorie bedenkt, dat oude mensen worden gemeden omdat de niet oudere de confrontatie met de dood wil vermijden en dit een begrijpelijk menselijk gedrag vindt, verschijnt dit zonder commentaar in een wetenschappelijk bericht. Dan moet het ook zo zijn dat de zorg voor kleine kinderen wordt ingegeven door het verlangen om klein en afhankelijk te zijn. Vooralsnog lijkt hier spraken van een ageisme theorie.
Onderzoeksgegevens worden – door onderzoekers zelf – van commentaar voorzien, dat niet aansluit bij de onderzoeksbevindingen. De commentaren zijn speculatief en getuigen van ageism, terwijl men ambieert ageism aan de kaak te stellen. Het wordt (voor een breed publiek) gepresenteerd als een verantwoorde analyse van een deskundige. Een voorbeeld. Oudere werknemers zullen waarschijnlijk langer moeten blijven werken. Een logisch gevolg van een gewenste ontwikkeling: langer gezond van lijf en leden en dus langer in staat om ‘productief’ te zijn. Maar zo stelt een jonge gerontologische onderzoeker: fulltime werken ligt niet voor de hand; misschien is parttime wenselijk. Ze (de oudere werknemers) kunnen daarnaast dan vrijwilligers werk op scholen of in ziekenhuizen doen. De jonge onderzoeker acht dit vrijwilligerswerk blijkbaar niet ‘productief’ en weet blijkbaar niet dat veel ouderen juist al veel vrijwilligerswerk doen (naast een fulltime baan). Tot slot merkt de jonge expert op: ik ben pas 28 en geen expert in het verzinnen van oplossingen. Had hij toch beter zijn mond kunnen houden!

De discussie rondom euthanasie – of zoals Anne-Mei The aangeeft het taboe om kritiek op euthanasie te uiten – is een andere vorm van ageism onder het mom ageism de bestrijden. Het mogelijkheid tot een ‘zachte dood’ – met recht in rechte geregeld – is een keuze in geval van ondraaglijk lijden. Dat kan ook oude mensen treffen maar niet alleen hen. Inmiddels staat de reikwijdte van ‘ondraaglijk lijden’ ter discussie en is het verband met een medisch probleem zoek geraakt. De wetgever heeft de reikwijdte zorgvuldig proberen af te bakenen en deze oprekken opent een gevaarlijk pad. Een van die paden is de idee dat euthanasie in plaats van een mogelijkheid als een plicht wordt gezien voor (zeer) afhankelijke oude mensen, voor mensen met een dementiëel syndroom. Anders gezegd, in het taboe van kritiek op euthanasie ligt ageism over ageism.

Het ergste wat een oud mens kan overkomen is dementie, zo kan men lezen. De ziekte en het verloop zijn een moeilijke weg, waarbij betrokkenheid (een groot hart en vaardige handen) van de omgeving veel kan verzachten. Maar dat leest men niet. Nee, het gaat niet over de zieke zelf, maar de ‘pijn van de ander’: hoe zeker is de diagnose, wat te vertellen, welke last komt op ons af. De stellingname is vaak: het is beter het niet te weten (verzwijgen; wat vroeger de K was is nu de D): de angst voor het weten. Onwetendheid is de belangrijkste oorzaak van discriminatie. Goed bedoeld worden oudere mensen onwetend gehouden, terwijl ze zo een moeite hebben met weten. Eenmaal wetend worden ze uit- en weggesloten.
Laat er geen misverstand over bestaan: betere zorg voor mensen met dementie en onderzoek naar het dementiëel syndroom zijn zeker nodig. De argumentatie en de toon waarom de noodzaak wordt geïllustreerd en de keuze voor wat nodig is zijn evenwel ook van belang. Het pleidooi voor een deltaplan tegen dementie wordt beargumenteerd met de dreiging van tekort aan zorg nu (we zijn dus al te laat?) en in de toekomst (wanneer begint die toekomst?) voor die vele demente ouderen in Nederland. Een ramp is in aantocht, in het leven geroepen door wat/wie nu een deltaplan willen.  Niets doen is geen optie, heet het. Er wordt wat beloofd. ‘Het Deltaplan …. biedt slimme zorg dicht bij huis en ondersteunt de patiënt en de mantelzorger om zelf de regie te houden en zolang mogelijk thuis te blijven wonen.‘ Ook blijkt ‘dementie een uitgelezen veld om nieuwe zorgvormen te introduceren’. Wat slimme zorg is, of en wanneer zorg dicht bij huis de beste oplossing is, wie bedoeld wordt met regie houden en wie op nieuwe zorgvormen zit te wachten en waarom dit juist bij dementen zou moeten blijven onbeantwoorde vragen. Het wordt misschien wel eng om dement te zijn met een deltaplan voor de deur. Ageism is een beproefde methode om aan geld te komen.

Ageism bestrijden en voorkomen is ingewikkeld. Goede zorg voor oude mensen is een kwestie van beschaving zei Simone de Beauvoir. Diverse studies in Engeland hebben laten zien dat de kwaliteit in de ouderenzorg, met name voor kwetsbare ouderen, daar ernstig te kort schiet; het beschaafde westen bladdert af. Als vervolgens in Engeland een rapport (Dilnot) concludeert, dat hervormingen in de ouderenzorg mogelijk moeten wachten tot 2025, dan is ageism geaccepteerd beleid geworden.

Author: Wim van den Heuvel

W.J.A. (Wim) van den Heuvel is born in Nuenen, the Netherlands. He is professor emeritus of the University of Groningen and of Maastricht University, the Netherlands, but still works as advisor/consultant/researcher. After Grammar School (Dutch: ‘Gymnasium’), he got his masters in Sociology and his PhD (thesis on ‘Adjustment in Nursing Homes’) at Radboud University Nijmegen. After assistant Professor at the Institute of Social Medicine, and of the Gerontology Centre, Radboud University Nijmegen (1969-1975) he was pointed as Director of the Institute of Social Oncology (Dutch Cancer Society, KWF), Amsterdam (1976 -1980). In 1979 Queen Juliana appointed him as Professor of medical sociology, University of Groningen, Faculty of Social Sciences and Faculty of Medicine. In 1989 he also became Scientific Director of the Northern Centre for Health and Research University of Groningen. In the period 2000-2005 he was working as Professor in Rehabilitation and Handicap Maastricht University, Maastricht, also acting as Director General Institute for Rehabilitation Research and as Scientific Director of Research school of Primary Health Care Research (CaRe), Maastricht University. He was visiting professor at Syracuse University USA (1975), the University of Vienna, Austria (1997) and Titu Maiorescu University, Bucharest, Romania (2008). Besides visiting professorships he made study tours to Brazil, Australia, China, Cuba, India, New-Zealand and USA. During his professorship he supervised successfully 61 PhD students. He was project leader of various international research and development projects (financed by EU or the Dutch Ministry of Foreign Affairs), including subjects like developments of primary health care, palliative care, home care for the aged, primary health care, care for specific diagnosis like cancer, rheumatoid arthritis, and spina bifida. These projects included researchers and practitioners from Belgium, Croatia, Czech Republic, France, Germany, Greece, Ireland, Italy, Norway, Poland, Romania, Slovenia, Slovakia, Sweden, Switzerland, and United Kingdom. He received various rewards, including Academy Medal University PJ Safarit, Kosice, Slovakia, Honorary member of Romania Society of Family Medicine/General Practice, Romania, Honorary member of the European Society of Health and Medical Sociology, Honorary member Academy of Medical Sciences, Romania, Academy Medal University of Groningen, The Netherlands, Officer in Royal Order Oranje Nassau, The Netherlands, Siglium University of Krakow. He chaired – and still chairs - various national and international committees all related to scientific research in health care and gerontology.

Leave a Reply

Your email address will not be published.


Required