Het aanzien van de wetenschap staat al een tijd ter discussie. Met de valorisatie werd de alma mater in de etalage gezet. De wereld op zijn kop, zegt collega Lansdorp van mijn alma mater, de RuG, om valorisatie en innovatie als uitgangspunt te nemen voor wetenschappelijk onderzoek. Ontwikkelingen als ‘topsectoren’ en ‘Joint Programming Initiatives’ maken wetenschapsbeoefening markt in plaats van wetenschap gedreven. In de ‘opkomende’ economieën (BRIC) wordt voorgesteld de universiteiten alleen in te richten als opleidingsinstituten, gescheiden van wetenschappelijk onderzoek. Het laatste kan beter in onderzoeksbedrijven gebeuren. Aan academische tradities en mores heeft men geen boodschap. Het is geen toeval dat recentelijk het boek ‘Creating the Market University: How Academic Science Became an Economic Engine’ (Princeton University) verscheen.
De ophef over het aanzien van de academie past binnen de nieuwe trend, dat normloosheid de nieuwe norm is (volgens Ramsy Nasr, die zelf vervolgens die nieuwe norm toepast en daarmee zijn stelling demonstreert dat normloosheid een deel van de ‘Nederlandse identiteit’ is geworden). Handel en geld kennen geen norm.
Wetenschappelijke fraude en waardeloze universitaire diploma’s zijn dan niet verrassend. De universitaire ‘wantoestanden’ zijn ook een gevolg van het tien jaar geleden ingezet (EU) wetenschapsbeleid. Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie beheert de wetenschapsagenda in NL. Het leidt tot verdere ongeloofwaardigheid van de academie. Immers, onafhankelijkheid en waarheidsvinding staan niet meer centraal in het wetenschappelijk bedrijf. Het ‘marktaandeel’ van het bedrijf telt. Gekunstelde data en gemanipuleerde uitkomsten maken de derivaten; het is handel.
Natuurlijk werden in de wetenschap altijd al fouten en vergissingen gemaakt. Ook wetenschap is mensenwerk. Historische gebruiken en gewoonten van universiteiten, de academische tradities, hadden tot doel fouten te voorkomen en vergissingen te corrigeren. Academische tradities, die in Europa eeuwenlang van generatie naar generatie door de alma mater zijn doorgegeven (traditio = overhandigen). Over het nut van die tradities kan natuurlijk worden gediscussieerd. Die discussie is niet gevoerd. Dat was onnodig, verspilling; de markt regeert. Zonder die discussie zijn tradities in het academisch bedrijf verdwenen zonder vervangende ‘nieuwe normen’. Giftige derivaten zijn gewoon geworden. Nieuwe commissies moeten met voorstellen komen om de ‘wantoestanden’ op universiteiten te bestrijden en om het vertrouwen in de alma mater te herstellen. Hoe? Door de prestaties beter te meten, meent de voorzitter van een recent door de regering benoemde commissie. Het zal opnieuw leiden tot perverse stimuli, die weinig met wetenschap van doen hebben. De oplossing past natuurlijk in de bedrijfscultuur die de universiteit zich inmiddels heeft aangemeten: prestaties meten, scoren, bonus halen. Arme alma mater. Met elk (politiek) advies en iedere perverse maatregel komt haar dood dichterbij.
Weinig afgestudeerden zullen hun universiteit nog als een alma mater beschouwen, als zij al weten wat dat betekent. Begrijpelijk. De universiteit is niet langer de vormingsplaats voor theoretische kennis en wetenschappelijke vaardigheden voor open geesten; niet langer een broedplaats voor jong talent; geen ontwikkelingsplaats voor een ‘nieuwe elite’. Op zijn best is de universiteit een opleidingsplaats die – via een al dan niet gemakkelijk behaald diploma – de kans biedt op een mooie carrière. Als de carrière het doel is, mag de student het diploma ook zelf betalen. Dus is dat te koop.
De dragers van de universitaire tradities waren de hoogleraren, ooit geselecteerd op wetenschappelijke bekwaamheid, maatschappelijke betrokkenheid en fatsoenlijk gedrag, voor het leven benoemd door de ‘kroon’. Inmiddels is de meerderheid van de hoogleraren ‘bijzonder’, benoemd door een bedrijf dat zijn naam (en belangen) graag in academische kringen vertegenwoordigd ziet. Voor tradities is geen tijd; er is business in de winkel. De universitaire bestuurders – zelden deskundig binnen de universitaire wereld – bepalen inmiddels wie goed genoeg is voor ‘gewoon hoogleraar’, maar wensen hun vingers niet te branden. De voorkeur gaat uit naar tijdelijke benoemingen. Benoeming voor het leven en lidmaatschap van de senaat (het college van hoogleraren als hoogste bestuursorgaan van de universiteit) zijn inmiddels onmogelijk. De universitaire senaat is verdwenen. Hoogleraren zijn geen dragers meer van de academische tradities.
De academische tradities, die dienden om kwaliteit en betrokkenheid te verzekeren en misbruik te voorkomen, zijn stapsgewijze verdwenen; enkele voorbeelden:
Hoogleraren aanvaarden hun ambt met een openbare les, althans zo hoorde het. Tot de inauguratie ceremonie behoorde de benoeming tot lid van de senaat. Dat was de eerste gelegenheid een toga te dragen. De openbare les was het bewijs van hun wijsheid en de toga van hun waardigheid. Het een kon niet zonder het ander. Nu dragen hoogleraren onterecht een toga; zonder openbare les en het wordt natuurlijk in NL gedoogd.
Hoogleraren zijn verantwoordelijk voor de vorming en begeleiding (inhoud, werkwijze, opleiding) van doctorandi tot doctores. Menig hoogleraar laat de promovendi aan assistenten over. Als promotor staat hij dan – ten onrechte – toch vooraan. Een moreel dubieuze vertoning voor docent en student. De goegemeente zwijgt.
Het bereiken van een doctorstitel – de proeve van bekwaamheid – bestond vroeger om goede redenen uit de verdediging van stellingen in het openbaar. Paranimfen dienden om de doctor in spé tegen te opdringerige opponenten te beschermen. Later werden de stellingen onderbouwd door een traktaat. Ieder (zeker hoogleraren van de betreffende universiteit), die daar om vroeg, moest desgevraagd de stellingen en tegenwoordig het ‘boekje’ ontvangen om desgewenst deel te kunnen nemen aan de oppositie. Nu weten de promovendi niet meer dat dit een plicht is. Erger nog, maar gezien de wijze van benoeming en introductie niet verrassend, de promotor zelf weet niet meer hoe het hoort. Het boekje bestaat tegenwoordig uit een bundeltje van 4-5 reeds gepubliceerde artikelen. De jonge doctor brengt weinig nieuws. Het doel van de ‘promotie tot doctor’ is niet meer een bijdrage aan de wetenschap, maar aan promotiekansen
De stellingen bij een ‘promotie’ waren niet zonder betekenis. De stellingen beoogden de goegemeente (het gaat bij wetenschap, ook vroeger, niet alleen om ‘l’art pour l’art) in duidelijk taal te informeren over de inhoud van de studieresultaten en de betekenis er van voor de maatschappij. Inmiddels zijn stellingen in de Universitaire Medische Centra (toch nog onderdeel van de universiteit?) facultatief. De resultaten van de studie en de inbreng van de nieuwe doctor voor de maatschappelijke ontwikkeling behoeven blijkbaar geen algemene bekendheid meer. De stellingen worden mogelijk gezien als een te ouderwetse vorm van valorisatie. Feitelijk hebben door de ‘aangepaste procedures’ de huidige proefschriften weinig meer te zeggen. In elk geval wordt het publiek genegeerd. Geen wonder dat het publiek het vertrouwen in de alma mater heeft verloren.
Met de academische tradities zijn ook het wetenschappelijk debat en de inhoudelijke, wetenschappelijke argumentatie van beslissingen verloren gegaan. Tegenwoordig zijn niet de kwaliteit van onderzoek, dissertatie en onderwijs, en de samenhang daartussen, doorslaggevend maar de maten voor gewin (citaties, subsidiebedragen, commerciële samenwerking). De tradities – bedoeld om de wetenschappelijke integriteit te bewaken en om de wetenschap dienstbaar te doen zijn aan de maatschappij – zijn in de laatste decennia stilzwijgend verdwenen. De academie zelf heeft verzuimd de essentiële taken te beschermen. Het gevolg is de teloorgang van de alma mater. Wie schrijft de overlijdensadvertentie? Niemand, want het levert niets op.