In een interview gaf CU Kamerlid Carla Dik-Faber (NRC 21-11-2018) aan altijd op zoek te gaan naar wat mensen verbindt, in dit geval in de politiek. Dat leidt voor haar soms tot lastige, ethische afwegingen en vraagt de moed om een ‘partijstandpunt’ ter discussie te stellen. Een interview dat impliciet aangeeft wat volksvertegenwoordigers altijd zouden moeten doen: zoeken naar wat verbindt en het eigen standpunt ter discussie durven stellen. Die opstelling wekt vertrouwen bij de kiezer. Maar die opstelling is niet bij veel politici te vinden, en zeker niet wanneer een ‘regeringsakkoord’ is gesloten. Dat bleek een week later al.
Onderzoek geeft – niet verassend – aan dat het vertrouwen in de politiek afneemt. En niet alleen in de politiek, ook al is het vertrouwen daar het laagst, maar ook in andere instituties (rechtspraak, zorg, onderwijs) verliezen burgers het vertrouwen. Dat is zorgelijk. Zonder vertrouwen in de maatschappelijke instituties, valt de maatschappij uiteen. Het wordt (weer) ieder voor zich, een proces dat inmiddels in de gehele (westerse) wereld gaande is en zich uit in een – onderling samenhangende – toename van nationalisme, racisme, intolerantie en criminaliteit.
Wat voor een politiek en beleid is nodig om deze trend een halt toe te roepen? In het genoemde interview werd een interessant voorbeeld gegeven: “Niemand is blij met een abortus……. Nou ik wil ook graag dat iemand, die onbedoeld zwanger is kan praten met een arts die ze vertrouwt. De onderliggende vraag is: wat is de beste hulp voor een vrouw die onbedoeld zwanger is? Als je het zo stelt, kunnen we een gesprek voeren, zoeken naar wat ons bindt en misschien komen we samen ergens.” Dat lijkt een goede opening voor een maatschappelijke dialoog.
Als het om het verlenen van zorg gaat, is die opening niet voldoende. Daar moet de onderliggende vraag luiden: wat is de beste hulp voor deze vrouw? En daar zit nu juist de crux bij de politieke (beleid) discussie over de zorg: het gaat daar niet om deze vrouw. Het gaat om regelgeving, die kan worden toegepast op alle vrouwen die – in dit voorbeeld – onbedoeld zwanger zijn. De regelgeving is een middel tot zorg, maar geen zorg. Het zorgbeleid dient te gaan over wat nodig is, opdat deze vrouw de hulp/behandeling krijgt die zij nodig heeft. En niet de regels kunnen dat bepalen, maar degenen die dicht bij die persoon staan.
Het zorgbeleid is een woud aan regelgeving, dat de mens in nood niet centraal stelt en de ‘echte zorgprofessional’ daartoe ook niet in staat stelt. Dat is voor hulpverleners om moedeloos van te worden om over de hulpvragers maar niet te spreken. In 2012 pleitte ik voor een (te?) simpele oplossing: de zorg moet weer terug naar de samenleving, waar de relatie tussen patiënt en zorgverlener centraal staat. En in 1987 schreef ik: een betere gezondheidszorg wordt alleen bereikt, als het zorgbegrip en het proces van hulpvragen centraal worden gesteld.
‘Zorgen’ is een gevoel, een gebaar, een gesprek tussen mensen onderling, wanneer iemand in de knel komt of dreigt te komen.
Het betreft veelal twee mensen of mensen, die dicht bij de persoon staan. Komen zij er niet uit (weten niet wat te doen of wat er aan de hand is) dan zoeken de meesten een deskundige op voor advies; een deskundige die met hen begaan is, op wie zij kunnen vertrouwen. Daar begint de publieke taak, het werk van politici/beleidsmakers: de aanwezigheid en bereikbaarheid van gekwalificeerde deskundigen, in casu zorgdeskundigen. Beleid dat mogelijk maakt:
– dat er voldoende zorgdeskundigen zijn met de juiste kennis en competenties,
– dat deze zorgdeskundigen voor de zorgvrager bereikbaar zijn (in ruimte, tijd en financieel),
– dat zorgdeskundigen een verantwoord en haalbaar advies kunnen geven, op basis van de vraag en mogelijkheden van de zorgvrager en van hun deskundigheid.
Aan deze voorwaarden wordt in het huidige zorgstelsel niet voldaan en daarmee komen – als eersten – die burgers in de knel, die kwetsbaar zijn. Kwetsbaar vanwege acute problemen (ziekte, ongeval) en/of ongunstige leefomstandigheden (inkomen, opleiding) en/of sociaal isolement (leeftijd, alleenstaand). Zorg, die in het verleden als de nood aan de mens kwam als vanzelfsprekend werd gezien: de huisarts, de wijkzuster, de gezinsverzorging, de snelle doorverwijzing naar zorgspecialisten indien dat nodig was en het ziekenhuis was niet te ver weg. Een steeds groter aantal burgers krijgen nu niet de nodige en mogelijke zorg en ondersteuning, waar zij recht op (zouden – moeten) hebben. Zij worden meer of minder aan hun lot overgelaten en voelen zich dus in de steek gelaten. Begrijpelijk dat het vertrouwen in de zorg en de beleidsmakers af neemt. En niet alleen bij de burger in nood, ook bij hun naasten en hulpverleners!
Deze afbreuk van de zorg is meer dan 20 jaar geleden willens en wetens in gang gezet, door de zorg te ‘vermarkten’: het kon allemaal efficiënter, goedkoper, en ‘dus beter’. In een nieuw (marktgedreven) stelsel zou de zorg goedkoper worden, de toegankelijkheid, behulpzaamheid en kwaliteit toenemen. De zorgvrager als koningklant. Dus kwam er een stelselwijziging, waarbij niet de inhoud van de zorg, maar de stuurprocessen centraal stonden, om de markt zijn werk te laten doen. Leidend was niet meer wat nodig en werkzaam was.
Het waren niet ‘zorgmensen’, die deze processen gingen sturen. Er kwamen ‘managers’, die hun ‘targets’ moesten halen: bedbezetting, verkorting van opnames, standaardisatie van verpleegkundig en medisch handelen (in minuten), indiceren met ´objectieve criteria´ door niet zorgdeskundigen. Een deel van deze managers kwam zelf uit de zorg, maar wilde geen vuile handen (meer) maken en bleken vaak niet uit het ‘zorghout’ gesneden. Een vlucht naar ‘hogerop’ bracht een nieuw perspectief. Een ander deel van deze managers waren (en zijn) niet vertrouwd met wat zorg is (en melden tot de dag van vandaag trots dat ze zich – om ‘de zorg te proeven’ – enkele dagen ‘anoniem’ in hun zorginstelling laten opnemen).
Het gaat niet om de zorg voor een hulpbehoevend mens; het gaat om het stroomlijnen van het productieproces. Aanbieders en financiers van de zorg, verantwoordelijk voor dit productieproces, maakten productieafspraken: niet meer operaties dan X, geen lege bedden, generieke medicijnen, versnelling van ontslag, en als klap op de vuurpijl: ‘geen vergoeding voor bij ons niet verzekerden’. Een proces dat leidde tot verstarring, bureaucratisering en demotivatie in de zorg. Over verbetering van de kwaliteit van zorg, die blijkbaar niet vanzelf kwam, werd en wordt veel gepraat, commissies ingesteld, instituten opgericht en richtlijnen ontwikkeld. Nog meer bureaucratisering en controle hulpmiddelen, maar het brengt de kwaliteit niet vooruit. Wat wel?
De uitkomsten zijn bekend. Wachttijden zijn aanzienlijk, zorgpersoneel is niet beschikbaar, ziekenhuizen gaan failliet, de zorgpremies stijgen, en er zijn de afgelopen jaren flinke winsten gemaakt in de zorg. De discussie over hoe deze winsten uit te keren (aan de aandeelhouders natuurlijk was het voorstel) is na de bankschandalen verstomd, maar daarmee is de zorg nog niet geholpen. De ´echte ondernemers´ in de zorg blijken een failliete boedel achter te laten.
Het meest schrijnende is dat de zorg voor mensen, die de zorg het hardst nodig hebben (mensen met multimorbiditeit, chronische aandoeningen, kwetsbare baby’s en ouderen) is verschraald en moeilijk te krijgen is. Men kan er niet (meer) op vertrouwen dat men de zorg krijgt, die men nodig heeft. Over het op tijd krijgen van die zorg praat niemand meer, want dat gaat al een tijd niet meer. En op de vraag van de patiënt wordt geen direct antwoord meer gegeven, want men weet niet of het mag (quotum is al gehaald), of het betaald wordt, of het kan (is er een zorgdeskundige beschikbaar).
De enkele jaren geleden bedachte ´beleidsbijsturing´: de zorg dichter bij de burger (lees: laat de familie en buren helpen), en een nieuwe taak voor de gemeente (die geen ervaring met zorg heeft, maar het met minder geld konden doen!) hebben de nood niet verlicht. Integendeel. Kennen makers van zorgbeleid de geschiedenis van de mensheid niet? Die geschiedenis heeft geleerd, dat ´zorgen voor de ander´ niet vanzelfsprekend en niet vanzelfsprekend voldoende is om nood te lenigen. Daarvoor is ‘echt beleid’ nodig en dat is meer dan regeltjes.
Wat dan? Terug naar de basis: het gesprek tussen een mens in nood en een zorgprofessional. Zij beslissen op basis van de vraag en mogelijkheden van de zorgvrager over wat er moet gebeuren en maken een plan van aanpak. Dat plan wordt uitgevoerd! Het is niet aan secretaresse, afdelingsmanager, gemeenteambtenaar, verzekeraar of Tweede Kamerlid om te beslissen of, waar en wanneer. Dat staat in het plan van aanpak, opgesteld door zorgvrager en zorgprofessional. Zorgen gaat niet op de automatische piloot; het is geen zelfsturende auto: het heeft twee chauffeurs, die de, soms lange, route bepalen, dus ook de rusttijden en de overnachtingen.
Ja, dat is een grondige stelselwijziging. Patiënt en de zorgprofessional beslissen wat, op welke wijze, waar en wanneer nodig is. Zorgorganisaties zijn geen zorgaanbieders, maar uitvoerders van voorgeschreven zorg, dus wordt het plan van aanpak ‘aangeboden’ aan zorgorganisaties, die de plicht hebben het uit te voeren; daarvoor kunnen managers nuttig. Zij zijn verantwoordelijk voor dat het wordt uitgevoerd, niet voor wat, op welke wijze, waar en wanneer, maar voor de aanwezigheid van de juiste zorgprofessionals, de juiste apparatuur, de juiste ondersteuning, de juiste rekening. De rekening wordt betaald door de nationale zorgverzekering (gebaseerd op inkomensafhankelijke premies; solidariteit). De zorgverzekering controleert – achteraf – de juistheid van de geleverde zorg en betalen. Op het niet (juist) nakomen van de zorgtaken staan boetes voor de ‘uitvoerders’. Niet de mens in nood verdient straf, maar zij die een mens in nood niet adequaat helpen, nadat de mate van de nood en de wijze van aanpak zijn vastgesteld.
Een fundamentele stelselwijziging, dat de mens in nood centraal stelt en de verantwoordelijkheid voor de inhoud en plan van aanpak legt, waar het antwoord op de zorgvraag het beste gegeven kan worden: bij de zorgvrager en de zorgprofessional. Het gevoerde zorgbeleid heeft tot verlies van competenties bij zorgprofessionals geleid: zij hebben verleerd (en leren niet meer) onafhankelijk, professioneel te indiceren en hoe te overleggen over of en hoe een plan van aanpak aansluit bij de mogelijkheden van de cliënt en zijn/haar sociale omgeving; de mensen die de zorg verlenen zijn van elkaar vervreemd! Dat vraagt om bijscholing. Een herstel van de professie van de zorgdeskundige; iemand, die op basis van kennis en competenties mede verantwoordelijkheid neemt voor een mens in nood. Een beroep (of is het roeping), dat velen weer zal aanspreken en waar burger in nood naar uitkijkt. Zijn tijd dringt….