De veroudering van de bevolking (vergrijzing, verzilvering) is een onderwerp, waar beleidsmakers in Nederland al decennia mee worstelen. Nederland was een van de eerste landen wereldwijd, die vragen gingen stellen over de gevolgen van de demografische veroudering. De eerste beleidsnota ‘Bejaardenbeleid’ verscheen in 1970, de eerste in een reeks van vijf tot 1990, welke reeks werd gevolgd door een tiental nota’s, die ingaan op aspecten, gerelateerd aan de demografische veroudering (bejaardenoorden, verpleeghuizen, chronisch zieken, pensioenleeftijd, thuiszorg, langdurige zorg e.d.). De belangrijkste zorg in de meeste nota’s is de zorg. Maar niet echt. De nota’s gaan niet over de vraag ‘hoe voor mensen te zorgen?’, maar over ‘hoe de zorg voor mensen, die langdurig ziek zijn en/of langdurig zorg nodig hebben, in te richten en te financieren?’. En die vraag is na bijna 50 jaar niet veranderd en heeft nog geen afdoende antwoord op geleverd. De vraag, die na 50 jaar als eerste beantwoord zou moeten worden is: ‘hoe komt dat?’. Het antwoord is eenvoudig: omdat het niet om de zorg gaat.
Beleidsvoorstellen gingen en gaan over organisatie, afstemming, ontschotting, financiering, indicatie en soms over kwaliteit en professionalisering. Onderwerpen die een middel zijn tot. De stelselherziening in 2005 zag marktwerking als Deus ex machina en daarmee werd de zorg van kwaad tot erger. Dat blijkt te komen – zo suggereerde de premier van Nederland recentelijk – omdat er geen marktwerking is in de zorg. Daar heeft hij deels gelijk in, anders zou het nog erger zijn! De klant is geen koning.
Al jaren – en de laatste tijd nog luider – wordt gezegd, dat de klant centraal staat in de zorg. Maar zoals een Groningse collega jaren geleden opmerkte: daar staat die wel in de weg! Men komt niet verder dan dat die ‘centraal zou moeten staan’.
In een recentelijk gehouden expertmeeting over langdurige zorg, werd duidelijk gemaakt hoeveel problemen er in de (langdurige) zorg zijn. Bijna al die problemen (b)lijken terug te voeren naar de kern ‘hoe te zorgen’ en alle probleemvoorbeelden gaven aan, dat het stelsel niet werkt. Maar een stelselherziening ging de experts te ver. ‘Daar moeten we maar niet aan beginnen.’
Wat dan wel? Een eenvoudige vraag waar niemand het antwoord kan of wil geven. Toch zouden de antwoorden wel eens voor het oprapen kunnen liggen. Recentelijk herlas ik “Caleidoscoop van de thuiszorg” in 2005 gepubliceerd ter gelegenheid van het 25-jarige bestaan van STOOM (STichting Onderzoek en Ontwikkeling Maatschappelijke zorg), opgericht bij het einde van twee zorgorganisaties, die decennia lang de alledaagse zorgnoden van de burgers lenigden: de kruisverenigingen en de instellingen voor gezinszorg; vertrouwd en dichtbij.
De naamgeving van de nieuwe stichting suggereert kracht. Die kracht blijkt 25 jaar later uit de ‘wenken en wensen voor de toekomst’, die (oud)bestuurders in de caleidoscoop hebben neergelegd. Visies van ‘oude experts’, mensen ooit betrokken bij/in de zorg, met kennis en ervaring, die zonder last van ruggespraak of politieke verantwoordelijkheid antwoord proberen te geven op ‘wat dan wel?’. Zij hebben langdurig ervaring met en in de zorg en – als bestuurders – ook moeten worstelen met de vraag ‘hoe voor mensen te zorgen?’.
Een antwoord op de vraag ‘hoe de zorg in te richten?’ kan alleen gegeven worden na het antwoord op de vraag ‘hoe voor Nederlandse burgers te zorgen?’. Veel partijen (allen ‘stakeholders’) willen het (hun) antwoord geven; bekende antwoorden, passend in hun straatje.
Zou het niet wijs zijn om te analyseren welke ideeën en voorstellen uit het verleden hout snijden? Er ligt een schat aan informatie op de boekenplanken (en die schat staat nog niet op internet, waar huidige beleidsmedewerkers hun kennis vanaf plukken). Op basis van die analyse kan vervolgens aan die ‘oude experts’ gevraagd worden een voorstel voor ‘stelselaanpassing’ te maken.