Met Elckerlijc en ander vermaak wordt beoogd mensen moraliteit bij te brengen. Dat gebeurde in de Middeleeuwen en dat is vandaag de dag niet anders. Moraliteit bij brengen is blijkbaar nodig, het moet worden geleerd. Een mens kan, tenminste in theorie, zonder moraliteit, maar een samenleving niet. Een amorele samenleving is geen samenleving. Dus moet aan de moraliteit van de mens gewerkt worden met stichtende voorbeelden ter lering en vermaak. Dat neemt niet weg dat mens en samenleving immoreel kunnen zijn, zoals de geschiedenis overvloedig toont.
De oude Griekse filosofen (Plato c.s.) zagen al dat moraliteit het cement was voor het leven in de stadsgemeenschap. Moraliteit voor de burger hield in: de gulden middenweg bewandelen. De gulden middenweg was het schone, wijze, dappere na streven, maar waar die uiteindelijk naartoe voerde was ongewis. Het bleef een zoektocht naar welk gedrag en handelen in de stadsgemeenschap ‘gepast’ of ‘gewenst’ was, een zoektocht naar goed burgerschap dat alleen voor de ‘echte stadsmens’ bereikbaar was. De Griekse stadssamenleving waarin mensen dat gewenst gedrag vertoonden was – naar binnen toe, binnen het eigen territorium – een vreedzame samenleving, die het vuile werk aan slaven overliet. De echte burger kon zich dan richten op sport, spel, genot, gevecht.
Het joden- en christendom hebben de gulden middenweg, geplaveid met rechtvaardigheid, mededogen en vroomheid, bij één god laten eindigen, maar dat is geen garantie voor moraliteit gebleken. Integendeel, het lot van Job toont een immorele god.
De moraliteit van de oude Griekse filosofen zou voor de filosoof Kant misschien een hypothetisch imperatief kunnen zijn. Het gaat daarbij om praktische richtlijnen die gehanteerd kunnen worden in bepaalde situaties. Het is handig om zo een gids van richtlijnen, inclusief de tien geboden, te hebben en verstandig als die gids in de samenleving wordt gerespecteerd en nageleefd.
Kant gaat echter op zoek naar een algemeen geldend principe voor moraliteit: het categorisch imperatief. Het gaat daarbij om het bewustzijn, dat bij handelingen de eigen vrijheid en die van andere in het geding is en dat daar in de handelingskeuze rekening mee moet worden gehouden. Handel jegens de ander zoals je zelf behandelt wilt worden. ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt doe dat ook een ander niet.’
Dat bewustzijn/principe zou tot een ‘natuurwet’ van hoe goed te handelen kunnen leiden. Eigen belang, alleen eigen vrijheid, is dus een ongeschikte leiddraad voor moraliteit. De rede leert dat de mens van zijn vrijheid, van zijn eigen belang kan afzien, op zoek naar het ‘absolute goede’. Moraliteit komt in theorie tot stand door de rede op zoek naar het ‘absolute goede’. Kant noemt het wekken van de rede een tweede geboorte. De rede is onze god, zegt Freud later.
Kant stelt echter ook dat dit ‘absolute goede’ onmogelijk is omdat dit tegen de (menselijke) natuur (de wet van zelfbehoud) in gaat. De mens kan niet verder komen dan de wil om goed te doen. Safranski noemt dit het drama van de vrijheid.
In de menselijke natuur tasten (eigen) belangen de wil om goed te doen aan. En als die wil er is leert de geschiedenis (zie de persoonlijke, tijdsgebonden verhandeling A history of western morale van C. Brinton en de vele voorbeelden uit antropologisch veldwerk) zal die wil (en dus de moraliteit en de ethiek) zich voegen naar omstandigheden en tijdsgeest. Een universeel kompas voor moraliteit, voor ‘correct gedrag’ bestaat niet.
Het is een zoektocht naar het ‘gepast’ gedrag op een bepaald moment. Immers het onderscheid tussen goed of fout, gepast of ongepast is niet altijd duidelijk en verandert met mode, welvaart en technische ontwikkeling, dus over en door de tijd.
Wie op zoek gaat naar de mate van moraliteit van de samenleving moet de (goede) wil onderzoeken. Met welke intentie wordt naar vrijheid gestreefd, met welke bedoeling wordt iemand geholpen, waarom vlucht men? Die vragen zijn de grondslag voor een moreel debat. Door zo een debat kan moraliteit als een standaard voor gedrag en als een toetssteen voor het geweten worden gebruikt. Moraliteit toetst principes voor menselijk gedrag (rechtvaardig, eerlijk, respectvol, mededogen, mooi, dapper) aan de handelingen en wil van burgers. De principes beogen richting te geven aan het gedrag van mensen en het volgen van die principes bevordert een goede relatie tussen mensen. Het beperkt ‘het kwaad’.
Maar of die principes nog ‘geldig’ zijn, is een steeds terugkerende toets. Veel principes in de moraal komen voort uit traditie. In een dynamische samenleving staan die tradities onder druk, ze worden als ‘achterhaald’ gezien. Zij, die stellen dat er een discussie moet komen over waarden en normen worden al snel bestempeld als ouderwets, conservatief en ‘waar bemoei je je mee’. Het wordt gezien als een bedreiging van ‘mijn vrijheid’. Zij hebben echter gelijk, zelfs als hun stelling door opportunisme is ingegeven en daarmee moreel discutabel.
De discussie over waarden en normen is steeds nodig, in opvoeding, in wetenschap, in zorg, in politiek. Aan moraliteit moet gewerkt worden. Het lijkt dat de maatschappij die discussie uit de weg gaat en overlaat aan de ethici. Maar moraliteit is een opgave voor iedere burger en een belangrijk instrument voor een leefbare samenleving. Dat kan men niet uitbesteden. Denken en discussiëren over morele kwesties is van belang, dus moet daar tijd voor zijn. Gebrek aan discussie over moraliteit leidt tot morele desoriëntatie bij burgers en amoraliteit en dat tast de samenleving aan. Misschien is het tijd voor een renaissance.