De rol van de overheid bij het bevorderen van kunsten en wetenschappen is niet onomstreden. De geschiedenis laat misbruik zien van beide, maar ook de stimulerende invloed die van gezagsdragers kan uit gaan op kunst en wetenschap. Mecenaten waren het meest stimulerend, totalitaire regimes het meest verstikkend. Kunst en wetenschap hebben veel gemeen en hebben elkaar veel te bieden. Eén ministerie voor Wetenschap en Kunst is geen slecht idee; onderwijs past beide. Onderscheid tussen kunst en cultuur is van belang. Cultuur omvat kunst maar omgekeerd niet. Welke taak heeft de overheid inzake kunst en wetenschap? In de jaren zeventig is in Nederland het wetenschapsbeleid even van de grond gekomen; na tien jaar was het over. Kunstbeleid heeft Nederland niet gekend. Het is het Ministerie van Cultuur!
Het standpunt van Thorbecke, was (en is) leidend voor het kunstbeleid: kunst is geen zaak van de regering en de regering heeft geen oordeel over kunst. Dit liberale geluid klinkt vandaag nog. Een klassieke denkfout is dat kunstbeleid, evenals wetenschapsbeleid, gaat om sturing op inhoud. Dat kan per definitie niet evenmin als op uitkomst. Maar er kan wel gestuurd worden op richting, want kunst en wetenschap gaan altijd over waarden. Ondanks Thorbecke was in de jaren vijftig, zestig en zeventig van de vorige eeuw de idee, dat het kunstbeleid ‘beginselvast’ (volgens vastliggende waarden en normen) door de coalitieregering kon worden ‘gericht’ en hiërarchisch uitgevoerd, te weten gericht op maatschappelijke ontwikkeling. Daar zou weinig discussie over moeten zijn: de overheid mag en moet – als richtinggevende beleidsmaker – vragen, dat kunst zich ‘iets’ aan de verhouding tot de samenleving gelegen laat liggen.
De idee, dat kunst ‘beginsel vast’ was, kwam na 1968 ter discussie (Actie Tomaat, Actie Notenkraker). Eenzijdige vaststelling van het kunstbeleid werd niet meer geaccepteerd; het moest meer interactief. Geef de kunst de vrijheid (zonder de ‘traditionele’ armoede was al in de jaren vijftig geregeld). Met die interactie was de vrijheid groot en de richting zoek. De waardering van wat als kunst werd gepresenteerd kwam vanzelfsprekend ter discussie en dan was Thorbeckes standpunt handig. Een enkele minister kon zich echter niet inhouden en onthield een kunstprijs aan een genomineerde schrijver.
Hoe staat het met het kunstbeleid nu in Nederland? In 2007 werd voor het eerst na 17 jaar een beleidsbrief aan de Tweede Kamer aangeboden. Het persbericht van het Ministerie meldde het met trots! Het is ook het enige wat er echt te melden is. Concentratie van subsidies naar bevolkingsomvang is met goede wil geen kunstbeleid te noemen. De idee van bevolkingsomvang en welvaart was toen al meer dan tien jaar oud. In 1995 pleitte de Raad voor Cultuur (niet Kunst!) voor het plaatsen van culturele attachés in grote landen (met hoog inkomen), want daar kan de Nederlandse cultuur worden ‘verkocht’. Niet verwonderlijk dat de Raad een sterkere betrokkenheid van het Ministerie van Economische Zaken bij het kunstbeleid adviseerde. De WIK (Wet inkomensvoorziening kunstenaars) beoogde in 1987 kunst rendabel te maken, zonder succes. In 2005 volgde de WWIK; er moest vanaf die tijd ook weer gewerkt worden. De Raad voor Cultuur had in de jaren negentig de vinger beter aan de maatschappelijke pols dan het Wetenschapsbeleid. Dat was 20 jaar daarvoor anders.
Voor de ontwikkeling van het wetenschapsbeleid in de jaren 70 gaven twee argumenten de doorslag: Nederland moet internationaal mee kunnen met wetenschappelijke ontwikkelingen én wetenschappelijke kennis kan een bijdrage leveren aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Andere argumenten, die de eerdere aanvullenden, waren er ook: het elitaire karakter van de wetenschap moest doorbroken worden (een gevolg van de studentenrevoltes in 1968), het wetenschappelijk niveau in Nederland blijft achter, de ‘professoren’ (‘Nietsnutjes’) leggen geen verantwoordelijkheid af over hun werk, professoren maken onderling maar ruzie (‘Onder professoren’), wetenschap moet resultaten opleveren ter verbetering van de maatschappij (‘Marxistisch’). De deelname van een nieuwe partij aan de regering maakte, dat het extra ministerie Wetenschapbeleid – tijdelijk om andere redenen in het leven geroepen – actief werd. De nieuwe partij gaf Wetenschapsbeleid gestalte. Wat de argumenten ook waard waren: het heeft tot mooie resultaten geleid. Belangrijke vraagstukken werden bestudeerd (maritieme waterbeheersing, vergrijzing, technologie ontwikkeling en assessment), een wetenschappelijke kritische massa werd gecreëerd en de wetenschappelijke productie gestimuleerd.
Interessant is dat het meten van ‘hoe doen we het internationaal’ snel een vertaling heeft gekregen in de citatie index. Daar blijkt uit dat ‘we’ het internationaal op wetenschappelijk gebied heel goed doen, ondanks de slechte cijfers/geluiden over de kwaliteit van het onderwijs. Dat zal dus binnenkort veranderen als ‘onvoldoende opgeleid binnengestroomde studenten’ de universiteiten gaan verlaten. Een index voor ‘wat draagt het bij aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken’ (societal impact) is niet echt ontwikkeld. De laatste tien jaar is het wetenschapsbeleid ‘overgenomen’ door Economische Zaken. Societal impact is vervangen door valorisatie: wat levert de wetenschap economisch gezien op? Dit is geen vraag voor wetenschapsbeleid. Zo een vraag past wel binnen de ambities van de Europese Unie en het Lissabon akkoord.
Het Nederlandse wetenschapsbeleid is als het Nederlandse kunstbeleid: non existent. Dat beide essentieel zijn voor maatschappelijke ontwikkelingen toont de geschiedenis aan. Dat de regering daar een actieve rol in dient te hebben lijkt evident, tenzij het standpunt wordt gehuldigd, dat de regering geen mede verantwoordelijkheid draagt voor maatschappelijke ontwikkelingen. Dat standpunt lijkt dezer dagen heersend. Het gevolg is waardeloos beleid. Kunst en wetenschap gaan over waarden, niet beginselvaste, maar wel waarden. Het is niet verkeerd als de overheid in kennis over waarden investeert. Kunst- en wetenschapsbeleid helpen daarbij. Beleid gericht op kunst en wetenschap opent de ogen voor waardeoordelen en vooroordelen, Dat beleid maakt de vele waarden zichtbaar, ook die niet in onze cultuur ‘liggen’. Dat is grensverleggend, zoals kunst en wetenschap zijn.