Augustus was vroeger de vakantiemaand, de grote vacantie, en daarna naar de nieuwe school of volgende klas. Wie koos en waarom voor de nieuwe school? En wat voor type school: mulo (mavo), vakschool (l/mbo), HBS (havo) of gymnasium? Volgens de Duitse socioloog Helmut Schelsky was het toen – ruim 50 jaar geleden – wenselijk dat de ouders die keuze voor hun kind maakten. Veel ouders van nu zijn het met hem eens, maar het is lang de andere kant uit gegaan: laat de leraar die keuze bepalen of – nog beter? – een objectieve toets.
Schelsky argumenteerde dat als de ouders het niet voor het zeggen hadden wat de schoolkeuze betreft zij de leraar als mogelijke bedreiging voor de carriere van hun kind gingen zien en dus zijn gezag zouden ondermijnen. Dit zou op den duur de rol van leraar uithollen en hun aantal doen afnemen. Schelsky redeneerde, dat ouders die een hogere opleiding voor hun kind wilden zelf meestal hoog opgeleid waren. Zij zouden niet alleen de strijd met de leraar aan gaan en aan kunnen, ze hadden ook alternatieven: ze lieten bijles geven of kozen voor een andere (prive) school. Bovendien wilden lang niet alle ouders de ‘beste’ opleiding. Zij wilden – zo meende hij – een opleiding die bij het kind en hun familie paste. Dat kwam het familie-leven en tradities ten goede.
De Nederlandse socioloog en minister van onderwijs, Jos van Kemenade, was voorstander van een toets. Een ‘objectief schooladvies’ zou de juiste leerling op de juiste school plaatsen en daarmee de kans op een effectieve en efficiente schoolcarriere doen toenemen. Bovendien gaf dit kansen voor begaafde leerlingen uit lagere milieus om een betere opleiding te krijgen. Sociale mobiliteit was toen nog niet gewoon en klassenstrijd en emancipatie nog meer dan woorden. Dus werd het de CITO toets. Met de introductie daarvan kwam het gezag van de leraar op de tocht te staan en werd het vervolgens bij het oud vuil gezet.
Het tij is echter aan het keren. De CITO toets heeft zijn macht reeds moeten inleveren. Het advies komt nu van de leraar. Dus haasten ouders zich nu om bij twijfel (dat betekent dat de ouders twijfelen of de leraar wel het door hen gewenste advies geeft) de leraar onder druk te zetten. Met het verloren gegane gezag is dat een klein kunstje; zij leggen de leraar uit wat het beste advies is.
Het uitkomst van het debat over het ‘schooladvies’ is in Nederland bepaald door de idee van sociale mobiliteit en veronderstelde efficientie. Het heeft klassen laten verdwijnen, files laten verschijnen, families vervreemd en leerkrachten ontzagd. De stellingname van Schelsky dat ouders veelal een goed idee hebben van wat het beste bij hun kind past, dat zij ook merken wanneer het voor hun kind te hoog of laag is gegrepen en dat zij door hen de keuze te laten ook de verantwoordelijkheid moeten dragen, werd toen en nu hier niet gehoord. Schooladvies moet zegt de Nederlandse politiek.
Na 50 jaar politiek debat heeft onderzoek nu aangetoond dat het niet uitmaakt wie de schoolkeuze bepaalt. Maar politiek gaat niet over feiten, maar over opvattingen en daar horen in dit debat de rechten van het kind blijkbaar niet bij. Dus weg met het schooladvies? Ja, tenzij het kind om een advies vraagt. Maar waarom zou de leraar om advies worden gevraagd nu deze het gezag heeft verloren? Misschien iets om eens over na te denken tijden de grote vakantie.