Er is geen twijfel mogelijk: kenniseconomie is nuttig. Toename van kennis en toepassing van die kennis heeft welvaart en lang leven gebracht. Iedere politieke partij, iedere universiteit zegt het. De Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) stelt het als volgt: in de ‘kennissamenleving’ kan iedereen met zijn talenten woekeren, komt ‘een cultuur van weetgierigheid, ondernemingszin en creativiteit tot bloei’ en ontstaat ‘een toekomst waarin wij allemaal willen wonen’. Het Nederlands Centrum voor Wetenschap en Technologie (NCWT) draagt bij “aan de ambitieuze doelstellingen die in Nederland leven op dit gebied. Door de houding van mensen ten opzichte van wetenschap en technologie positief te beïnvloeden.” Vreemd dat zoiets goeds extra beïnvloeding nodig heeft. Vreemd ook, dat er over zoiets nuttigs als wetenschap en technologie in de afgelopen jaren zoveel discussie geweest. Een discussie – volgens de AWT – over “vertrouwen in de wetenschap”. Maar mensen hebben een rotsvast vertrouwen in de technologische vooruitgang en geloven dat de wetenschap oplossingen bedenkt voor hun problemen, aldus de AWT. Waarom dan een NCWT? Hier klopt iets niet.
Techniek brengt welvaart, gezondheid, speeltjes ….. hoezo discussie over vertrouwen in de wetenschap? De auto heeft meer mobiliteit gebracht, het vliegtuig heeft de wereld klein gemaakt, de mobiele telefoon heeft onbereikbaarheid weggevaagd. Maar met de speeltjes kwamen ook vervuiling en het verlangen naar rust. Komt dit door wetenschap of door technologie? De laatste. Niet voor het eerst roept de laatste vragen op. Vele technologische ontwikkelingen zijn onderwerp (geweest) van (felle) kritiek. Denk aan uitvindingen als van het buskruit, de boekdrukkunst, de atoombom, ….. Gebruik van wetenschappelijke kennis (technologie) is niet zonder gevaar. Het is nog erger ‘De oorlog is de vader van alle dingen’ volgens Herakleitos; inmiddels is duidelijk: vooral van nieuwe speeltjes. Dan is ook de vraag relevant ‘wie laat de speeltjes maken?’. Technologie en wetenschap bieden kansen voor machthebbers, van Israel tot Iran. Dat wekt geen vertrouwen.
Technologie en oorlog gaan bij de mensheid hand in hand. Archimedes gebruikte zijn kennis voor de verdediging van Syracuse. Wernher von Braun meende na de Tweede Wereldoorlog, dat in tijden van oorlog de mens moet opkomen voor zijn land, hetzij als soldaat, als wetenschapper of als ingenieur, los van de gevoerde politiek. Vaderlandsliefde boven het geweten, dat maakt wantrouwig. Fritz Haber, de Duitse chemicus die gifgas introduceerde tijdens de Eerste Wereldoorlog, meende: ‘in vredestijd de mensheid, in oorlogstijd het vaderland’.
Maar er is ook een keerzijde. De Krimoorlog bracht de verpleging door Florence Nightingale. De Eerste Wereldoorlog maakte de ontwikkeling van de traumatologie mogelijk/nodig. Uraniumverrijking bracht kankerbehandeling.
Het vertrouwen in wetenschap en technologie is ontstaan tijdens de Verlichting. Maar er was ook kritiek. Meer kennis waartoe? Meer technische mogelijkheden waarvoor? Naast het gevaar van misbruik (oorlog, manipulatie, dictatuur) en risico’s (dreiging, voorkennis, privacy) was er de menselijke aard zelf: hoe meer mensen weten en kunnen, hoe meer ze willen. Kennis over menselijke voortplanting heeft het krijgen van kinderen bevorderd, ook als de natuur kinderloosheid voorschreef, en ook beperkt. Technologie biedt voor ieder wat wils. Ultieme vrijheid? Oude gewrichten worden vervangen door kunstgewrichten; een falende nier door een andere, kunst of echt; de kwetsbare oudere krijgt een rollator om niet te verhongeren. Alles kan en alles moet kunnen. De wetenschap ontdekt nog veel meer; de technologie maakt de gentest voor het toekomstige nageslacht. De technologie is imperatief, bepaalt de menselijke ontwikkeling. De vraag is eindeloos.
Reeds eerder schreef ik, dat Europese burgers minder vertrouwen hebben gekregen in wetenschap en technologie. Wetenschappers zouden te veel aan de hand lopen van de ‘industrie’. Recentelijk, tijdens een invitational conference, waarbij de vraag was ‘wat is de beste wijze om wetenschappelijke vernieuwingen in de revalidatiezorg te realiseren’ vond iedereen (op een na), dat dit samenwerking met de industrie was. Het ene tegenargument: daarmee wordt het belang van de revalidant niet per se gediend, vond geen weerklank. Integendeel, de deelnemers wezen (als bewijs voor hun meerderheidsstandpunt) op het succes van de farmaceutische industrie om de gezondheidstoestand wereldwijd te verbeteren. De tegenwerping, dat dit niet het doel van de farmaceutische industrie was/is en het een (positief) neveneffect betrof, vond nog minder gehoor. Men was blind voor de schadelijke praktijken van die industrie. Het geloof in het (altijd) goede van technologie is sterk. Zou dit de belangen van de burger schaden? Waarschijnlijk.
Het voorbeeld maakt duidelijk, dat ontwikkelingen in technologie onderwerp dienen te zijn van (permanent) maatschappelijk debat. Er is nog een andere reden. Wetenschap en technologie brengen meer onzekerheid, terwijl meer zekerheid de verwachting is. Die onzekerheid is inherent aan de onvoorspelbaarheid van wat de wetenschap ontdekt en wat de technologie daarmee doet. Inzicht in de gevolgen van toepassing van wetenschappelijk kennis en van invoering van nieuwe technologie zijn voorwaarden om met deze onzekerheden om te gaan. Een maatschappelijk debat draagt bij aan dat inzicht en aan gepast wantrouwen inzake technologie. Veel Europese burgers achten dit debat een zaak van nationaal belang. In Nederland overheerst het technologisch geloof, maar weinig vertrouwen bij de adviesorganen.