Tijdens en na de oorlog in de veertiger jaren van de vorige eeuw realiseerden burgers in Nederland zich dat grote maatschappelijke veranderingen nodig waren die offers vroegen en pijn zouden doen. Aan offers en pijn was menigeen gewend maar de nodige veranderingen waren ongewis. Een van de onderwerpen voor verandering was het ‘bejaardenvraagstuk’, dat direct na de oorlog in een aantal Europese landen (Verenigd Koninkrijk en Nederland voorop) aandacht van beleid en wetenschap kreeg. Het bejaardenvraagstuk werd breed beschouwd. “Leeftijd is een formule voor de levensgeschiedenis” schreef de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Gerontologie. En “De wijze van bestaan wordt zichtbaar in de ouderdom”. Le Compte zei vijftig jaren geleden: ‘men mag iemands leven niet prijzen, van voor men zijn oude dag gezien heeft’. Simone de Beauvoir zou het later herhalen met de woorden dat de beschaving van een land is af te lezen uit hoe het met zijn bejaarden omgaat.
Het levensloop perspectief en oud worden als mogelijkheid voor ‘persoonlijke verrijking’ – niet financieel bedoeld – waren de uitgangspunten voor de ouderenzorg na de oorlog. Het ‘vraagstuk’ was dus meer dan armoedebestrijding (Drees) en ziekte (senectus ipsa morbus). Het vertrekpunt was de bejaarde, zijn levensloop en zijn betekenis – juist als bejaarde – voor de samenleving. Vandaag de dag stellen de ‘ouderenvisies’ ook de (zorg)behoefte van de ouderen centraal, maar de betekenis van ouderen voor de samenleving krijgt onvoldoende aandacht, zelfs in nota’s van ouderenbonden. Toen en nu wordt gepleit voor een ‘integrale aanpak’. Toen werd gewezen op de verandering in (mogelijkheden van) participatie van bejaarden. Gewaarschuwd werd tegen uitsluiting van bejaarden aan het maatschappelijk leven. Vijftig jaar later is ageism in Europa ingeburgerd. De beschaving laat ook in Nederland te wensen over.
Toen al kreeg het – naar de huidige maatstaven bescheiden – groeiend aantal bejaarden aandacht en werden de ‘gevaarlijke’ gevolgen van de industrialisatie en urbanisatie voor de wijze van samenleven geschetst, die de oude mens afhankelijk dreigt te maken van de staat. Een tekort aan personeel (dienstmeiden) werd gevreesd. Onderzoek gaf inzicht in de gezondheidstoestand van bejaarden, in de belangrijkste ziektebeelden voor kwetsbaarheid van bejaarden (circulaire stoornissen en psycho-neurologische afwijkingen), in de ‘vereenzaming’ en in de daarmee gepaarde gaande angst (er alleen voor staan, zinloosheid). Gewezen werd op het belang van huisvesting voor bejaarden, de noodzaak van participatie en het dreigende tekort in exploitatie van bejaardenoorden. De onderwerpen van toen doen ‘modern’ aan en lijken op de ‘huidige problemen’: tekort aan personeel, dementie epidemie, scheiden wonen-zorg, onbetaalbaarheid van zorg.
Het onderzoek en de analyses van toen waren onderwerp van internationale uitwisseling. Vijftig jaar geleden hield de Vlaamse Vereniging voor Geriatrie een internationaal congres, waarvan de resultaten in ‘Geriatrie 1962’ zijn samengevat. Het zou de eerste in een lange reeks van verslagen van internationale congressen moeten worden, die helaas na enkele jaren is gesneuveld. Dat is jammer want de reeks getuigde van een sterke Europese oriëntatie en was gericht op de toekomst van de ouderenzorg en de wetenschappelijke onderbouwing daarvan. ‘Brussel’ zou een dergelijke oriëntatie van ‘betrokken burgers’ tegenwoordig wensen.
De mooie uitgangspunten, de heldere signalen en de ideeën over levensloopperspectief en integrale aanpak van meer dan 50 jaar oud hebben niet geleid tot de ouderenzorg, die men voor ogen had. Een nieuw beleid voor ‘Oudenliedenzorg’ zoals Muntendam in 1946 in Nederland op het eerste congres over volksgezondheid bepleitte is er wel gekomen, maar niet met het gewenste resultaat. In 1948 werd een Nationale Commissie voor Oudenliedenzorg opgericht. Op het congres in 1956 over ‘de vraagstukken der bejaardenzorg’ overheerste het gebrek, de ziekte; ouderdom was een ziekte; ‘bejaarden wachten op sterven’. Tegen dergelijke misvattingen werd terdege gewaarschuwd. Veel artsen zagen ‘gezonde bejaarde’ echter als een contradictio in terminis. De kiem voor ageism was reeds gelegd.
Is er te leren van ideeën en beleid inzake het vroegere toekomstige ouderenzorg? Ja, door de vraag te beantwoorden: waarom de idealen en mooie uitgangspunten van toen niet zijn gerealiseerd? Dat inzicht ontbreekt. Met antwoord op die vraag in de hand zou men een nieuw beleidshoofdstuk ‘toekomstige ouderenzorg’ kunnen openen. Het geduld, of de tijd, ontbreekt hier; of is het de interesse? ‘Men’ heeft haast, terwijl ouderen de tijd hebben. Lessen uit het verleden zijn niet populair vandaag de dag. ‘Men’ kijkt liever vooruit al is er achterom meer te zien. Zou ‘men’ te bang zijn om terug te kijken, omdat ouderenbeleid een zaak is van mooie woorden en geen daden?
De oudere patiënt kan er niet op vertrouwen dat ‘afstemming tussen basiszorg, maatschappelijke ondersteuning en langdurige zorg plaatsvindt’ zoals de minister van Volksgezondheid belooft. Evenmin is zeker dat professionele zorg en ondersteuning dichterbij komt voor de patiënt noch de kwaliteit van zorg zoals de minister wil. Goede zorg vraagt geen woorden maar daden. ‘Regelaars’, marktwerking, indicatoren brengen geen zorg aan het bed. Handelen van mensen met een groot hart en vaardige handen is nodig. Die handen waren er toen en zijn er nu in Nederland. Geef die handen de kans. Daarvoor is nodig dat beleidsmakers begrijpen wat zorg is, voelen wat ondersteunen is, weten hoe in nood te helpen. Dat vraagt niet om managers, om meer markt, om televisie opnames, om nog meer indicatoren voor kwaliteitsmanagers. Het vraagt om verstand van zorg en een hart voor zorg. Geef de zorg terug aan de samenleving en leer de burgers weer wat zorgen is: zorg geven en zorg krijgen. Burgers weten dat goede zorg onbetaalbaar is en offers vraagt. Zij willen die offers voor goede zorg brengen.
Als de relatie tussen geven van zorg en krijgen van zorg in de samenleving verloren gaat, raakt het vertrouwen in de zorg zoek en bonkt de eisende burger op de deur van de spreekkamer. Die eisende burger is zelden oud. De ‘onbetaalbaarheid van de zorg’ wordt niet veroorzaakt door vergrijzing (een gemakkelijk excuus), maar door de eisende burger en de technologische mogelijkheden. Het antwoord voor een goede ouderenzorg ligt achter ons. Een duurzaam zorgarrangement, voor jong en oud in de samenleving, is gebaseerd op wederkerigheid en daarmee respect. Dan is bereidheid tot zorgen verzekerd en kan de toekomstige ouderenzorg worden ‘ingevuld’. Leren van het verleden is ook een kenmerk van beschaving.