Na de ‘studenten revoltes’ eind jaren zestig werd tien jaar later – ook binnen de senaat van de universiteit – de tijd rijp geacht voor een publieke verantwoording van wat wetenschappers – in het bijzonder hoogleraren – zoal doen. Er waren niet voor niets uitspraken verschenen over leegloperij, lapzwansen en nonvaleurs in de academie. Dat was ‘gepeperde taal voor een Heertje’ zei ik in 1981. De uitspraken waren ingegeven door de onderliggende vraag: zijn de – toen nog – solitair operende disciplines en personen in staat om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke ontwikkelingen en oplossingen aan te dragen voor (daarmee gepaard gaande) problemen? Een legitieme vraag naar het waarom van de wetenschap leek mij, hetgeen niet hetzelfde is als stellen dat wetenschap nuttig moet zijn. Maar evaluatie van wat wetenschap en wetenschappers doen en waarom is wel nuttig.
Uit de benoeming van een Minister voor Wetenschapsbeleid in de jaren 70 valt af te leiden dat ook de politiek dit een belangrijke vraag vond. Wat vermag wetenschap bij te dragen aan zich nieuw aandienende vraagstukken zoals milieu, technologie of vergrijzing en op welke wijze?
Als de wetenschap daaraan kan bijdrage, is het ook logisch dat daar (extra) middelen voor kwamen, met verantwoordingsplicht, en dat disciplines zich organiseerden in ‘sectorraden’ om een en ander te ‘stroomlijnen’. Wetenschap werd daarmee minder vrijblijvend. De volgende stap was dat wetenschappelijke prestaties dienden te worden beoordeeld. Dat was heikel voor de academie. Dus werd – zoals dat gaat in de polder – in nauw overleg met de belangengroepen van wetenschap en onderzoekers (KNAW en NWO) gezocht naar een ‘passende evaluatie’, waarbij ‘zorgvuldigheid’ geboden was! De academische vrijheid was niet voor niets een hoog goed en hoogleraarbenoemingen waren toendertijd niet voor niets een zaak van de Kroon en levenslang.
Via ‘experimenten visitaties’ met begeleidingscommissie werd een gedegen protocol ontwikkeld. De in 1991 ingestelde commissie om de Experimentele Visitaties Gezondheidsonderzoek te begeleiden stelde een protocol op, dat – naar de mening van de commissie – zich leende voor alle terreinen van onderzoek. De commissie ontwikkelde dat protocol gebaseerd op een experiment, waaraan 10 onderzoeksorganisaties van Academisch Ziekenhuizen tot onderzoeksfinanciers (waaronder ‘mijn instituut’) deel namen en dat 24 jaar is gebruikt. De begeleidingscommissie gaf advies aan de minister hoe met de uitkomsten van de evaluatie om te gaan. In die tijd was het nog gebruikelijk dat zo een advies door de minister overgenomen (i.t.t. dat over ‘voltooid leven’, toch ook een gedegen advies!).
In dat advies van toen zat een probleem, te weten de eerste aanbeveling: “de essentie van het visitatiesysteem is de advisering aan het management van een onderzoekseenheid”. Deze aanbeveling wordt ‘logisch’ gevolgd door “De commissie is van mening, dat het aan het management is om het visitatierapport al dan niet openbaar te maken”. Wat het probleem is? De oorspronkelijk beoogde openheid en publieke verantwoording werd door deze aanbevelingen niet gerealiseerd en daarmee werd het beoogde debat tussen wetenschappers onderling en tussen wetenschappers en maatschappij over wat wetenschap al dan niet vermag, welke werkwijzen en theorieen beloftevol zijn, welke doelen nagestreefd worden en waarom, in de kiem gesmoord. Mijn pleidooi in 1981 was juist om via zo een debat wetenschappers uit te dagen. Nu anno 2017 het ‘oude protocol’ wordt gereviseerd, geeft de voorzitter van de commissie, die dit nieuwe protocol moet vorm geven, terecht aan dat de discussie over kwaliteit en strategie centraal dient te staan. Dat wekt verwachtingen! Maar tussendoor heeft de ‘sturing van wetenschap’ door de overheid niet stil gestaan en dat is ook een probleem.
Onzekerheid over beschikbaarheid en volledigheid van wetenschapsevaluaties leidde tot eigen criteria van het ministerie van OCW met medeweten van de wetenschapsinstellingen (!), ‘geinspireerd’ door de visie dat het – zoals bij bijna alles(?) – uiteindelijk om de productie gaat en dat alles te meten is (en dat meten weten is). Dus naast visiteren moest er vooral geteld worden en dat deden de instellingen zelf via ‘zelfevaluaties’, die met een onafhankelijke commissie van peers (een conditie van de wetenschapsinstellingen!) tijdens een visitatie besproken wordt. Geen debat over waarheen en waarom! De kwantitatieve criteria hebben zowel het academisch onderwijs (percentage geslaagden) en het wetenschappelijk onderzoek (hoeveelheid publicaties in tijdschriften, aantal gepromoveerden) ernstig beschadigd zowel kwalitatief (versmalling van opleidingen voor hoger ‘rendement’; teruggang van theorievorming; opknippen van onderzoeksresultaten) als moreel (verlaging van exameneisen; data, publicatie en tel fraude). Het is niet verwonderlijk dat de wetenschap aan prestige en betekenis verloor noch dat het dient voor ‘de ambities van Lissabon’. “De wetenschap moet meer binding hebben met de maatschappij en het bedrijfsleven en een broedplaats van talent zijn.” schrijft het ministerie in 2014. Het bedrijfsleven is blijkbaar geen onderdeel meer van de maatschappij en universiteiten zijn doorgangshuis naar ‘succes’ (lees een eigen berdijfje) en zelden nog een broedplaatsal voor wetenschap.
Inmiddels zitten overheid en belangengroepen van wetenschap en onderzoekers weer aan tafel en buigen zich over een nieuw ‘standaard evaluatie protocol’.
Een kans? Ja!
Besloten is, dat ‘productiviteit’ als criterium wordt geschrapt. Ook de overheid heeft ingezien dat dit een perverse prikkel is. Onderzoekers krijgen in het evaluatie-protocol geen cijfer meer voor productiviteit, maar het universitair management eist nog wel dat onderzoekers veel publiceren, vooral in tijdschriften met een hoge impactfactor. Dat wordt wel een lastige spagaat voor de onderzoekers.
De criteria nu zijn: kwaliteit, maatschappelijke relevantie en strategie!! Hoe dat vast te stellen? Tja, dat is inderdaad moeilijk zegt de commissie voorzitter, maar “je moet in elk geval iets doen”.
De criteria worden gevolgd door een eindcijfer!! Dus toch weer tellen? Ja – zo geeft de voorzitter toe – maar men gaat ‘anders tellen’: eerst was een 5 het hoogste en een 1 het laagste; nu wordt een 1 het hoogste en een 4 het laagste!
Iedereen begrijpt dat dit revolutionaire idee de wetenschap op zijn fundamenten zal doen schudden en dus fundamenteel zal veranderen. Of, wanneer en hoe die verandering er uit zal zien weet niemand, want openbaar maken van de evaluatie is (weer) niet vereist, zo stelt de voorzitter, al zou dat wel wenselijk zijn!
Zou de wetenschap niet meer gediend als KNAW, NWO en OCW stoppen met dit circus? Kan men niet beter niets doen dan het verkeerde? Is het juiste doen zo moeilijk geworden voor wetenschappers? Ooit ging wetenschap om waarheidsvinding. Nu moet men tot 3 tellen.