Ruim 6 jaar geleden bood de toen nieuwe minister van Volksgezondheid de Tweede Kamer in een brief de beleidsdoelstellingen van het beleid aan voor de komende periode. In die brief staan – bij herlezing – ‘wetenswaardigheden’. Zo is verbetering van de zorg nodig vanwege de toenemende zorgvraag, het dreigende personeelstekort en de oplopende kosten. Anders was het blijkbaar niet nodig om de zorg te verbeteren. De minister is van mening ‘Zolang het systeem nog niet werkt zoals zou moeten, is het van belang dat de premiebetaler wordt beschermd’. Dus het systeem werkte niet zoals het moest en de premiebetaler moest worden beschermd. Een heldere diagnose. Vandaar de titel ‘Zorg die werkt’.
Hoe de kwaliteit van de zorg, die te wensen over laat, te verbeteren? De minister geeft een aantal schoten voor de boeg. Er moet voldoende gekwalificeerd personeel worden opgeleid. Meer hulpverleners zijn nodig, weg met de numerus fixus en een grotere rol voor verpleegkunde: ‘basiszorg moet voor de patiënt weer een gezicht krijgen’. Volgens de minister toen maken huisartsen ‘nog onvoldoende gebruik van e-health, vroegsignalering, preventie, kortdurende interventies en langdurige licht behandeling’ en er moet ‘anderhalvelijnszorg’ komen.
En wat is er na zes jaar bereikt? Er is een nog groter tekort aan gekwalificeerd personeel en het is nog zoeken naar een gezicht van de basiszorg. Er is sprake van ‘halvelijnszorg’.
De minister vond toen dat de ‘zorgverzekeraars hun rol moeten waar maken’. Die hadden daar al 5 jaar de tijd voor gehad en er blijkbaar nog niets van gemaakt. Daarom komt er – ter ondersteuning, want de marktwerking in de zorg heeft veel ruggensteun nodig om er een florerend (= winstgevend) bedrijf van te maken, daarom moest er volgens de minister ook meer mogelijkheden komen voor zorgaanbieders in de 2e lijn om een geld te komen – een kwaliteitsinstituut dat zorgt dat richtlijnen en protocollen bruikbaar zijn en gebruikt worden. Een en ander zou in 2012 moeten leiden tot ‘een halvering van vermijdbare schade in ziekenhuizen t.o.v. 2004’. De minister wist toen al dat het nog te starten onderzoek van NIVEL/VU in de buurt van deze doelstelling zou komen. Het rapport verscheen in 2012; een sneller beleidseffect is nog nooit gemeten. En de zorgaanbieders (in 2e lijn) hebben hun geld. Het duurde niet lang of de premiebetaler moest niet alleen premie betalen, maar ook een oplopende eigen bijdrage. Ter bescherming van wie?
De brief wordt gevolgd door een brief in de herfst van 2011, vandaag 6 jaar geleden: ‘Terug naar de praktijk’. Een titel die ‘boter bij de vis’ doet verwachten. En? Het is een globale uitwerking van wat zou kunnen en (niet) mogen in de eerste lijn: eerstelijns diagnostische centra, maar niet zomaar en met beheersbaarheid van kosten, grotere rol en meer wijkverpleging, meer GGZ in de eerste lijn en ‘ruimte voor het veld’. Maar waar gaat het eigenlijk om: uitgaande van de kracht van mensen zelf, en die dus zelf kunnen bepalen wat goed voor ze is, zijn mensen die zorg behoeven eerst zelf aan zet. ‘Pas wanneer blijkt dat iemand het niet meer alleen kan, moet ervoor gezorgd worden dat zorg en ondersteuning beschikbaar is’. Daarnaast deelt de minister ‘de mening dat versterking van de eerste lijn een belangrijk instrument is om de uitgaven aan de zorg beheersbaar te houden.’ Het ontbreekt aan concrete voorstellen/maatregelen en aan een financiële paragraaf. Het ontbreekt vooral aan inzicht over wat ziek zijn betekent voor mensen, over wat zorgbehoefte inhoudt, welke drempels (zieke) mensen ervaren en hoe juist de eerste lijn daarop inspeelt.
De herfst in de Nederlandse gezondheidszorg is 10 jaar geleden ingezet: marktwerking staat samenwerking en afstemming in de weg, zorgverzekeraars kopen zorg in zonder voldoende zicht op (of interesse in) kwaliteit.
De herfststormen in de zorg zijn 6 jaar begonnen: zorgaanbieders denken niet aan patiënten, maar aan budgetten; gemeenten moeten zorg inkopen, terwijl ze geen verstand hebben van zorg. Wachtlijsten groeiden, personeelstekort nam toe, investeringen en opleiding en kwaliteit bleven uit.
We zijn 6 jaar verder. Het tekort aan wijkverpleging is jaren geleden al gesignaleerd en er is geen beleid op gevoerd. Dankzij de marktwerking en de ‘financiële ruimte’ voor ondernemende aanbieders lopen de wachtlijsten op en neemt de vermijdbare schade toe. De Volkskrant kopte dit voorjaar bij een terugblik op het volksgezondheidsbeleid “Wat was nu eigenlijk het doel van deze hele operatie? De zorg verbeteren? Of vooral bezuinigen?”
En nu? In 2018 (!) komt er een nieuwe bekostiging om samenwerking in de 1e lijn te stimuleren, ten minste …. De Nederlandse Zorgautoriteit zal de ‘betaaltitels’ gaan maken. Dat stelt veel hulpverleners niet gerust. Het is immers dezelfde autoriteit die ‘toezicht’ houdt op de wachtlijsten en erop toeziet dat de zorgverzekeraars hun werk naar behoren doen. De minister had 6 jaar geleden niet voor niets vraagtekens bij de rol van de zorgverzekeraars. Zorgaanbieders – met meer financiële ruimte – weigeren te investeren in meer personeel en in de kwaliteit van hun personeel, dus moet de patiënt maar wachten. En de gevolgen daarvan staan niet geregistreerd onder ‘vermijdbare schade’.
Er is een nieuwe minister. Wordt het een nieuwe herfst of een nieuw geluid? Misschien wordt het: zorg die werkt!