Zintuigen zijn de poort naar ontdekkingen. Oren horen en luisteren; ogen kijken en zien. Het zijn dezelfde oren maar horen betekent niet vanzelf luisteren. Het zijn dezelfde ogen, maar kijken betetekent niet vanzelf zien: het tweede is de ontdekking. Een wezenlijk ander resultaat: een kijker of een ziener.
Door horen kan men leren luisteren, zo niet dan is men horend doof. Door kijken kan men leren zien, zo niet dan kijkt men alsof men het in Keulen hoort donderen. Uit de doppen kijken leert om gevaar te zien, wat beter is dan alleen de klok te hebben horen luiden. Wie maar een klok hoort, hoort maar een toon en luistert niet. Beter achter de coulissen te kijken, dat geeft meer inzicht.
Horen en luisteren gaan moeilijk zonder oren: wie niet horen wil moet voelen! Wie een speld wil horen vallen moet wel goede oren hebben.
Kijken en zien gaan echter zonder ogen: bij nader inzien gaat zonder kijken. Voor de kans schoon te zien heeft men niet per se ogen nodig, maar men laat zich mogelijk wel in de kaarten kijken.
In het spraakgebruik gaan zien en kijken bijna altijd zonder ogen.
Als men er geen brood in ziet, kan men de zaak nog wel eens aankijken, maar de kans is groot dat men dan het nakijken heeft. In feite heeft men dan geen steek gezien al heeft men de ogen uitgekeken.
Wie ergens (als een berg) tegenop ziet, probeert misschien eerst nog de kat uit de boom te kijken of te kijken hoe de hazen lopen, maar zal waarschijnlijk op zijn neus kijken. Beter was geweest de tanden te laten zien in plaats van de hakken. Zo iemand wordt niet voor vol aan gezien, behalve als hij pas komt kijken; dan wordt het wel door de vingers gezien in de hoop dat hij het licht ziet.
Door een gegeven paard in de bek te kijken, laat men feitelijk het achterste van zijn tong zien. De gever zal de ander er wel – al dan niet met de nek of scheef – op aankijken. En die kijkt dan weer alsof hij zijn laatste oortje versnoept heeft.
Het daglicht niet kunnen zien betekent niet dat men geen hand voor ogen ziet, maar komt mogelijk omdat men er geen gat in ziet. Dat leidt tot koffiedik of te diep in het glaasje kijken.
Het oor ontvangt ruis en klanken die tot woorden worden gekneed, waarmee voorwerpen een naam krijgen en begrippen gevormd worden. Geluid stimuleert tot de oren spitsen: men probeert te luisteren; hoor ik wat? Luisteren gaat moeilijk zonder horen en oren, ook al wil men niet luisteren. Het is geen toeval dat wie niet wilde luisteren vroeger bij de oren gepakt werd.
Het oog neemt licht waar, een ongekend beeld, waar nog een betekenis aan moet worden gegeven. De woorden en begrippen geven betekenis aan wat het oog waarneemt. Het oog koppelt wat het ziet aan woorden en maakt beelden zichtbaar: beeldspraak, een touwtje aan de kraan als straaltje nog niet ontdekt is.
Begrijpen zonder horen kan maar is een lange, moeizame weg. Om te begrijpen is grip op woorden nodig: begrip. Een ziener kan niet zonder woorden, maar wel zonder ogen. De meeste woorden komen van horende kijkers en niet van luisterende zieners.