Vijftien jaar geleden is de natuurlijke begrenzing op het functioneren van markten ontkoppeld door het virus ‘marktideologie. Aanleiding was de val van een ideologie (het ‘communisme’), waarmee de juistheid van een andere (het ‘kapitalisme’ ) bewezen werd geacht. En daarmee kreeg het virus vrij spel. Het begon – zoals met alle epidemieën – ogenschijnlijk onschuldig. Uit de puinhopen van de muur stonden privatisering en marktwerking – op verzoek van de Wereld Bank en het Internationaal Monetair Fonds – op als ‘moderne’, leidende principes voor de inrichting van de ‘nieuwe maatschappijen’ in Oost Europa. De noodzakelijke ‘modernisering’ van infrastructurele voorzieningen en maatschappelijke dienstverlening zou baat hebben de introductie van dergelijke principes in voormalige ‘communistische landen’. Daarmee werden tevens waarden als vrijheid, menswaardig bestaan en mensenrechten verankerd in de nieuwe maatschappijen was de westerse gedachte.
Onderzoek, enkele jaren na de ‘aanbevolen’ introductie van de nieuwe principes, toonde aan, dat menig burger in die landen geen vertrouwen had in de gevolgen ervan en de facto slechter af was. Onzekerheid, armoede, rechtsongelijkheid en afbraak van sociale steun bleken het gevolg. Maar er waren ook mensen die ‘blij’ waren: rijk werden; graaiden; erg rijk werden! Voor westerse experts, veelvuldig ingevlogen, was deze groeiende ongelijkheid een tijdelijke verschijnsel vanwege het ontwikkelingsgebied en hoogstens reden voor een hautaine glimlach.
Voor de andere westerlingen sloop hetzelfde virus ongemerkt in hun opvattingen en gedragingen, die – logischerwijs – vertaald werden in nieuw beleid. Dus ook in West-Europese landen, verenigd in een nieuw verenigde staten, werden plannen gesmeed – in het verlengde van de kool en staal successen – om infrastructuur te commercialiseren, zorg te vermarkten en kennisinstituten te privatiseren. Politici volgen meestal de waan van vandaag. Iedereen moest zijn eigen broek op kunnen houden, al werd verzuimd na te gaan of men er een (aan) had; kenmerkend voor een waan en een ideologie.
Het virus van de marktideologie, goed gedijend in het kapitalisme, verspreidde zich als een olievlek. Maatschappelijke instituties raakten uit balans en werden gefileerd. Wat niet gevaloriseerd kon worden was waardeloos. Beursgang was de snelweg: eenrichtingsverkeer. Geen tijd voor bruggenbouwers. Het succes was enorm: energievoorzieningen werden geheel geprivatiseerd, publieke organen werden ijskoud aandeelhouders, zorgverzekeraars en zorginstellingen fuseerden, kennisinstituten verloren hun subsidies of werden opgeheven, kindercrèches werden onbetaalbaar, de olieprijzen bleven stijgen. Kortom, ongelimiteerd en gelegaliseerd graaien.
Er waren eenlingen, die voorzichtig wezen op mogelijke gevaren. Zal de zorgvuldigheid van dienstverlening worden geborgd, blijven treinen op tijd rijden, wordt er voldoende geïnvesteerd in nieuwe kennis, komt schaalvergroting in de zorg ten goede aan de kwaliteit van zorg? Dergelijke vragen werden grijnzend terzijde geschoven door hedgefondsen. Het virus sloeg onverbiddelijk toe. Het was immuun tegen beproefde recepten zo bleek uit de financiële crisis. Dit was slechts het topje van de ijsberg, zo moesten politici, die zich plotseling gedroegen als waren zij bankdirecteuren of staatsmannen, snel erkennen. Geen broek? De keizer had geen kleren.
Paniek leidt tot verkeerde remedies. Staatsingrijpen is het nieuwe bestrijdingmiddel. Banken zijn genationaliseerd, kennisinstituten moeten gesubsidieerd, industriële bedrijven staan onder staatstoezicht. Hoe heette dat vroeger ook al weer? Is daarmee het gevaar voor het virus geweken? Nee, de ijsberg blijkt een piramide.
Markten zijn essentieel voor de ontwikkeling van maatschappijen in vrijheid. Hun natuurlijke bondgenoten zijn gelijkheid en broederschap. Zij waren eens het begin van een andere epidemie.