De aanpak van actuele, maatschappelijke problemen bevat achterhaalde en nostalgische elementen. Het selectieve lange termijn geheugen, het beperkt innovatief denkvermogen en de idee ‘dat het vroeger zo slecht nog niet was’ of zelfs ‘beter’ zijn feitelijk belemmeringen voor effectieve oplossingen van actuele problemen. Natuurlijk spelen gevestigde belangen, gewoontes en dus (vastgeroeste) waarden een rol, al staan die waarschijnlijk niet los van de genoemde belemmeringen. Veiligheid in achterstandswijken, zorg voor kwetsbare burgers, gezondheid van laag opgeleiden, integratie van vreemdelingen zijn zulke actuele, en tevens oude, maatschappelijke problemen. Voorgestelde oplossingen ademen een sfeer van ‘meer blauw op straat’, ‘meer handen aan het bed’, ‘meer voorlichting en opvoeding in de buurt’ en ‘meer inburgering’. Dat ‘meer’ wordt ‘modern’ ingevuld met internet informatie, contacten via mobiele telefoon en monitoren op afstand en met jargon als ‘eigen verantwoordelijkheid’, ‘herkenbaar’, ‘delen’, ‘private investering’ en ‘zelf management’. De oplossing voor de zorg is buurtzorg: ‘de wijkzuster terug in de buurt’. Dan komt het allemaal goed.
Een zorgondernemer schrijft gepassioneerd over ‘onze wijk’ waar wij (de wijik) zelf verantwoordelijk zijn voor de zorg aan kwetsbaren en zieken. Wij zijn de aandeelhouders; wij sparen zelf geld voor zorg in de wijk en gelukkig komen er ook publieke middelen voor de zorg de wijk binnen én winst van profijtactiviteiten, die wij organiseren. Wij organiseren dat allemaal in onze wijk en controleren de kwaliteit. Een echte ondernemer.
Een hoogleraar, expert in zorg innovaties, houdt een pleidooi voor de weder invoering van ‘ouderwetse waarden’ als kleinschaligheid, persoonlijk contact tussen cliënt en hulpverlener en professionaliteit van de hulpverlener. Dit laatste garandeert de kwaliteit.
De voorzitter van de huisartsen wil de wijkverpleegkundige terug als collega (sic). Immers, de klant moet om de hoek terecht kunnen, de zorg moet herkenbaar. De wijkzuster is daarbij de onmisbare schakel. Dan wordt zorg weer laagdrempelig, toegankelijk en vertrouwd.
In het rapport ‘Toekomst Zorg Thuis’ wordt gepleit voor het ‘nieuwe denken’: stel de huisarts, de wijkzuster en de buurt centraal en versterk – met de huisarts, de wijkzuster en de buurtcontrole – de eigen verantwoordelijkheid voor eigen zorg (spaar daarvoor) en het zelf management (leer dat) van de kwetsbare burger.
Buurtzorg is het ‘lichtend pad’ ook voor het ministerie van Volksgezondheid. Verhalen gaan dat het nieuwe denken, de nieuwe aanpak tot enorme kostenbesparingen in de zorg leiden.
Kortom, het komt allemaal goed. Mensen worden niet meer ziek, laat staan afhankelijk. En mocht dit eens het geval zijn: zij lossen het zelf op.
Twaalf jaar geleden mocht ik een commissie voor zitten, die zich boog over de ontwikkeling van de ‘nurse practitioner’, een gespecialiseerde verpleegkundige, die in dienst van de huisarts specifieke taken zou overnemen zoals het voorkomen van (onnodige) complicaties bij bepaalde ziektebeelden of het bevorderen van een gezonde leefstijl met name in achterstandbuurten. Een belangrijke vraag was of dit niet een taak was van de ‘wijkverpleegkundige’ die werkzaam was binnen de thuiszorg. Het antwoord was ja.
Echter, de thuiszorg was te bureaucratisch geworden (voor de huisarts; men kende de huisarts niet en was daar ook niet in geïnteresseerd; de huisarts had geen contact meer met de wijkzuster). Volgens de thuiszorgorganisatie kon dat werk niet meer gedaan worden, omdat er doelmatiger gewerkt moest worden, preventie en voorlichting geen prioriteit was (vanuit het ministerie van Volksgezondheid) en er (dus) onvoldoende financiële middelen waren.
De huisartsen zagen het wel zitten het eigen bedrijfje ui te bouwen met enkele gespecialiseerde assistenten, die chronisch zieken monitoren, screening voor risicogroepen opzetten en beperkt medische handelingen verrichten. Een model voor huisarts nieuwe stijl, dat niet (de samenwerking in) de buurt centraal stelde, maar de huisartsenpraktijk. Een en ander werd extra gefinancierd. Met de nieuwe huisarts verdween de gezinsfunctie en buurtfunctie van de eerste lijn.
Thuiszorgorganisaties waren intussen druk met doelmatigheidsslagen, groei en fusies en groeiden tot bureaucratieën in de oneigenlijke betekenis. Inderdaad zij kenden de klant niet en omgekeerd. Zij wilden de klant ook niet kennen; er waren andere prioriteiten. Voor de werkers in de zorg was geen aandacht, noch voor hun werklast noch voor hun kwaliteit. Het laatste holde achteruit en daarmee nam het eerste toe. Werken in de thuiszorg werd geen pretje. Adequate bemensing was een probleem. Voor echte zorgprofessionals was de thuiszorg geen instantie om zorg te delen.
Zijn we nu op de weg terug? Weer plezier in het werk? De zuster die weet wat er speelt in de buurt? Dichtbij en vertrouwd? Nee, de wijkzuster is weg en komt niet meer terug. Twaalf jaar geleden gedood en begraven. Nog te bewonderen in een speciaal museum.
Het beeld van de ‘oude’ wijkzuster zit nog in de hoofden van kwetsbare ouderen. Het gaat gepaard met warme gevoelens, met nostalgie. Dat verkoopt gemakkelijk. En als het gemakkelijk is wil de politiek wel voorop lopen. Dus speelt men met oude beelden. Moties met emotie in de Tweede Kamer, gevolgd door extra subsidies voor achterhaalde verkenningen en experimenten. Maar zegt de voorzitter van de huisartsen als men terug wil naar vroeger dan moet het wel afgelopen zijn met marktwerking en competitie. En er moet vooral meer geld naar de zorg (lees huisartsenpraktijk). Er is geen weg terug. Het komt op deze manier niet goed.