Vandaag is het drie koningen. Het zijn eigenlijk drie wijzen (μάγοι in het Grieks), maar dat kan ook ‘voorspellers’ betekenen. Waarschijnlijk is er een verband tussen wijsheid en voorspelling. Die drie wijzen leken in ieder geval goede voorspellers, want zij hadden weet van een pasgeborene, die later een koning of meer zou worden. Ook wisten zij dat ze naar het westen moesten (ze kwamen uit het oosten), maar precies waarheen wisten ze niet. Gelukkig werden ze onderweg geholpen door een ster om de juiste plek te vinden en ze vroegen hier en daar naar de ‘nieuwe pasgeboren koning’. Dat was niet zo wijs. Hun rondvraag leidde tot doodslag van pasgeborenen en dat was te voorzien. Immers Flavius Josephus, een Romeinsjoodse historicus, schreef dat doodslag op pasgeboren koningspretendenten geen uitzondering was in die tijd.
Voorlopig zijn het drie ‘wijze koningen’. Maar er zijn meer vragen over hen. Waren het er drie? Bij de evangelist Matthëus, die erover vertelt, staat niet dat het er drie waren en hij noemt ook geen namen. In die tijd (rond het jaar nul) werd vaker geschreven over zeven wijzen en die zouden toen in het huidige Griekenland wonen. Helaas nu niet meer, maar dat terzijde.
Zouden de drie een afvaardiging geweest kunnen zijn van die zeven? Mogelijk, want Matthëus schrijft dat ze drie geschenken meebrachten. Later is ook vastgesteld – hoe is niet duidelijk – hoe ze heetten en wat ieder meebracht: Caspar bracht wierook, Melchior goud en Balthasar mirre. Namen en geschenken die bepaald niet Grieks aandoen.
Maar zulke vragen zijn bijzaak. Het gaat niet om namen en materiële geschenken, maar om wat de drie wijzen aan de pasgeborene gaven: wijsheid voor de mensheid!
Wat is wijsheid? Die vraag kan misschien het beste beantwoord worden met een antwoord op een andere vraag ‘Kan wijsheid geleerd worden?’. Het antwoord op die vraag is eenvoudig ja. Hoe? Het boek ‘Wijsheid’ – geschreven rond het jaar nul; zou dat toeval zijn? – geeft nuttige tips, maar het is niet de manier om wijs te worden. Wijs wordt men door fouten te maken, zoals de drie wijzen zelf demonstreerden met hun rondvraag.
Door fouten te maken leert men – met vallen en opstaan – de juiste keuze te maken en het juiste te doen. Leren van fouten is streven naar perfectie (paramita om Nirvana te bereiken). De ervaring leert ook – wil men wijs zijn – dat men bij de keuze niet (steeds) het eigen belang centraal moet stellen (foutje), maar juist uit moet gaan van de ander.
Wijzen hebben door hun fouten hun beperkingen geleerd. Ze hebben met die beperkingen leren leven. Ondanks (of dankzij) die beperkingen gaan ze op zoek naar de oorzaken en verklaringen voor een verschijnsel of gedrag. Daarop baseren zij hun mening, niet op vooroordeel of gerucht. En die mening wordt – daarom – als een juist oordeel gezien. En de wijze handelt zelf naar dat oordeel.
Wijsheid betekent het geven van een juist oordeel en daar naar handelen. In Pandita Vagga wordt de wijze als volgt omschreven: zoals een massieve rots niet door de wind bewogen wordt, zo ook wordt een wijze man niet door lof en kritiek tot aarzelen gebracht. Onrechtmatige voorspoed verlangt hij niet; hij die deugdzaam, wijs en rechtschapen is.
De drie wijzen representeren de wijsheid en kunnen daarom ook koningen zijn. De Griekse filosoof Plato pleitte voor een (wijze) filosoof als koning, waarbij het natuurlijk duidelijk was dat hij zichzelf niet op het oog had. Dat zou een bewijs van onwijsheid zijn. Een bewijs dat heden ten dagen in de pleidooien van veel politici wordt gevonden.
Drie koningen is een feest van de wijsheid. Wijsheid is een begerenswaardige eigenschap, die aan weinig mensen is gegeven. Gegeven? Nee, een eigenschap die weinig mensen zich eigen hebben gemaakt door niet van hun fouten te leren. Wijsheid brengt deugdzaamheid en rechtvaardigheid. Een rechtvaardig oordeel, een deugdzaam besluit vragen wijsheid.
Een deugdzame en rechtvaardige wereld vraagt wijzen, al zijn het er maar drie. Die missen we vandaag.